Excentrieke levens

Fantasierijke cliënten in reïncarnatietherapie

door Robert Horselenberg

galgCliënten van reïncarnatietherapeuten slagen er meestal in herinneringen aan voorgaande levens op te roepen. Deze belevenissen zijn dramatischer naarmate hun fantasieleven rijker is.

Ik ging terug naar Auschwitz, het concentratiekamp. Ik zie de mensen in gestreepte gevangenispakken van onderaf. Ik ben een meisje van 10 jaar. Mijn moeder is overleden aan een ziekte. Ik ben daar met mijn oudere zus en voel me heel alleen, bang. Ik moet stenen sjouwen in de vrieskou. Mijn vingers doen zo zeer. Ik word naar de gaskamers gedirigeerd, maar wil niet. Ik verzet me, maar mag niet huilen. Ik moet braken en stik. Er hangt een groene emulsie in de lucht. Geheel verward hang ik daar, boven een piramide van lichamen.

Zie hier, het niet verbazingwekkende resultaat van slechts vier sessies reïncarnatietherapie (1), afkomstig van een vierenveertigjarige vrouw. Overigens een herinnering aan een voorgaand leven waarvan de vrouw overtuigd is dat het daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dusdanig traumatiserend was dat deze herinnering nu nog klachten veroorzaakt. Wat haar klachten zijn, is niet duidelijk, maar een vermoeden van reuma en/of paniekaanvallen lijkt op zijn plaats.
De kern van reïncarnatietherapie ligt in het geloof dat je verleden je heden in de weg kan zitten. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat verleden te interpreteren in termen van levens die een zekere traumatische wending hebben genomen. Lijkt één vorig leven al voldoende om de huidige problematiek te verklaren, de praktijk laat zien dat het daarbij niet blijft. Sommige patiënten zijn in staat om meer dan honderd voorgaande levens te rapporteren. Aantallen die sterk overeenkomen met de enorme hoeveelheden alterpersoonlijkheden die bij sommige DID-patiënten worden gevonden.

In het algemeen geldt dat de gerapporteerde voorgaande levens vol gruwelijkheden zitten (zie Gomperts, 1996). Moord, verhanging, zelfdoding, brandstapels, onthoofding, vliegtuigcrashes, vergassing, alles lijkt mogelijk. Voorts is het zo dat er, naast alle gruwelijkheden, ook een zekere heroïek verscholen ligt in deze voorgaande levens. Men was, kort door de bocht genomen, nooit een onbeduidend persoon, maar eerder een hoge officier in dienst van een strijdvaardig veldheer of iemand in de hofhouding van een vooraanstaand gezagdrager. De dood die volgde, wordt dan ook gekenmerkt door dapperheid (‘Voor het vaderland’) en vaker nog door onrechtvaardigheid (‘Ik was onschuldig’). Sporadisch worden doodgewone voorgaande levens gerapporteerd waarin, zo moge duidelijk zijn, de dood natuurlijker van aard was.

Reïncarnatietherapie lijkt, ondanks het gebruik van hypnose (2), een onschuldige therapie (3). Er kunnen immers, in tegenstelling tot reguliere therapeutische of forensische hypnose, geen juridische stappen ondernomen worden op basis van hetgeen aan herinneringen gevonden wordt. Indien aangenomen wordt dat voorgaande levens niet bestaan, dan komen dit soort herinneringen het dichtst in de buurt van een pseudo-herinnering. Dat maakt deze populatie bij uitstek geschikt voor psychologisch onderzoek.

Onwaarschijnlijke gebeurtenissen

Op dit moment spelen dissociatieve ervaringen een grote rol in de discussie over het waarheidsgehalte van zelfgerapporteerde trauma’s. Het blijkt dat deze zelfrapportages, zowel in klinische als non-klinische populaties, hand in hand gaan met verhoogde dissociatieve ervaringen. Het is de interpretatie van deze bevinding die voor problemen zorgt. De meest voor de hand liggende interpretatie luidt dat er een causale relatie bestaat tussen trauma en dissociatie: dissociatie is een coping-strategie om de jeugdtrauma’s te kunnen hanteren (Putnam et al., 1996). Critici, daarentegen, beweren dat deze causale interpretatie niet zomaar aangenomen kan worden aangezien dissociatieve symptomen sterk overlappen met bijvoorbeeld fantasierijkheid (4) (Merckelbach et al., 2002). Deze laatste auteurs suggereren verder dat onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld een suggestief interview of hypnose) dissociatieve ervaringen en aanverwante zaken juist leiden tot het aandikken of creëren van zelfgerapporteerde jeugdtrauma’s.

Om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen dissociatieve ervaringen en fantasierijkheid en hun rol in zelfgerapporteerde trauma’s, worden nieuwe populaties voor onderzoek aangeboord. De interesse gaat in het bijzonder uit naar populaties die melding maken van herinneringen aan zeer onwaarschijnlijke gebeurtenissen. De meest voor de hand liggende doelgroep bestaat dan ook uit mensen die beweren ontvoerd te zijn door UFO’s (5). Vreemd genoeg wordt er, ondanks de enorme UFO-hype, weinig gebruik van gemaakt. Maar als ze bestudeerd worden, dan worden er over het algemeen relaties aangetoond tussen indirecte maten van fantasierijkheid en UFO-ontvoeringen. Dissociatieve ervaringen, daarentegen, lijken geen rol te spelen bij de rapportage van UFO-ontvoeringen.

Ook herinneringen aan voorgaande levens zijn goed bruikbaar voor onderzoek – en daarmee zijn we terug bij het onderwerp van dit artikel. Vooralsnog lijken personen die voorgaande levens rapporteren hoofdzakelijk aandacht te hebben gekregen van parapsychologen die de reïncarnatie-hypothese willen bevestigen. Toch is er ook enige aandacht geweest voor de psychologische aspecten. Zo rapporteerde de psycholoog en parapsycholoog Haraldsson (2000) een studie waarin Sri Lankaanse kinderen die voorgaande levens claimden een verhoogd niveau van dissociatieve ervaringen lieten zien. Een eerdere studie van zijn hand (Haraldsson, 1995) toonde al aan dat deze kinderen niet verhoogd suggestibel waren of de neiging tot confabuleren vertoonden. Deze laatste bevindingen worden trouwens door de parapsycholoog en reïncarnatieonderzoeker Ian Stevenson aangehaald als ondersteuning voor zijn verhaal: voorgaande levens kunnen dus niet worden aangepraat, maar zijn waar gebeurd!

Jammer genoeg had Haraldsson geen meetinstrumenten gebruikt die fantasierijkheid maten. Het onderzoek van Spanos en collega’s (1991) laat daar een lichtje over schijnen. In een aantal elegante studies brachten zij studenten onder hypnose en lieten ze hen teruggaan naar voorgaande levens. De uitkomst: het vinden van voorgaande levens werd grotendeels bepaald door de suggesties van de hypnotiseur en het voorstellingsvermogen (lees: de mate van fantasierijkheid) van de student, maar niet door de aanwezigheid van eventuele psychopathologie. Het daadwerkelijk geloven in voorgaande levens bleek overigens doorslaggevender.

Helaas hebben deze auteurs nou net weer niet gekeken naar dissociatieve ervaringen als voorspeller voor het vinden van voorgaande levens. Toch kun je uit bovenstaande studies de conclusie trekken dat paranormale verschijnselen, zoals UFO-ontvoeringen of voorgaande levens, een verband lijken te hebben met fantasierijkheid en dissociatieve ervaringen. Nooit is echter gekeken naar hoe fantasierijkheid en dissociatieve ervaringen zich verhouden binnen een groep mensen met allerlei klachten, maar vooral voorgaande levens. Tijd om dat eens te doen.

Dissociatieve ervaringen en fantasierijkheid

Een veelgebruikte test voor het meten van dissociatieve ervaringen is de Dissociative Experiences Scale (DES). De vragenlijst bestaat uit 28 vragen die betrekking hebben op dissociatieve fenomenen zoals gevoelens van derealisatie, depersonalisatie en verstoringen in het geheugen. Op een 100 mm Visual Analogue Scale (VAS, waarbij 0 staat voor nooit en 100 voor altijd) moet worden aangegeven in hoeverre deze symptomen voorkomen. De vas-waarden worden gemiddeld en een hoge score is een indicatie voor het aanwezig zijn van dissociatieve ervaringen. Er worden onder meer de volgende vragen gesteld:

  • Sommige mensen overkomt het weleens dat ze ergens zijn terwijl ze geen idee hebben hoe ze daar gekomen zijn.
  • Sommige mensen vinden weleens nieuwe dingen tussen hun spullen waarvan ze zich niet kunnen herinneren dat ze die gekocht hebben.
  • Sommige mensen hebben het gevoel alsof ze naast zichzelf staan of naar zichzelf kijken. Ze zien zichzelf dan zoals ze iemand anders zien.

Zet een streep om aan te geven hoe vaak u iets dergelijks ervaart


nooit
altijd

Fantasierijkheid wordt gemeten met een 25-tal vragen waarop door middel van ja of nee moet worden aangegeven of het van toepassing is. Het aantal keren dat de vragen met ja worden beantwoord, wordt bij elkaar opgeteld en een hoge score indiceert fantasierijkheid. Typische voorbeelden uit deze test zijn:

  • Als kind kon ik helemaal opgaan in de hoofdpersoon van een verhaal of film.
  • Meer dan de helft van de dag (overdag) breng ik fantaserend of dagdromend door.
  • Vaak verwar ik fantasieën met echte herinneringen.

‘Ik was een samoerai’

Via enkele reïncarnatietherapeuten zijn wij (6) in contact gekomen met 43 cliënten, waarvan 15 mannen. Deze cliënten waren zeer bereidwillig om enkele vragenlijsten in te vullen. Er werd ze onder meer gevraagd in hoeverre ze in reïncarnatie geloofden, of ze zelf voorgaande levens hadden gevonden en of deze naar hun overtuiging daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. Verder vulden ze nog twee vragenlijsten in die fantasierijkheid en dissociatieve ervaringen maten. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 43,6 jaar en ze hadden er gemiddeld 12,4 reïncarnatiesessies opzitten ten tijde van deelname. Meer dan de helft (58%) was er zeer van overtuigd dat voorgaande levens konden bestaan. Met uitzondering van één cliënt hadden alle andere deelnemers op zijn minst vijf of meer levens gevonden. Een enkeling maakte melding van meer dan 50 voorgaande levens.

Veertig procent was ervan overtuigd dat de gevonden voorgaande levens waarheidsgetrouw waren. De gerapporteerde voorgaande levens waren in 88% van de gevallen onprettig en werden als traumatisch ervaren. Ongeveer de helft van de deelnemers achtte het meer dan waarschijnlijk dat hun traumatische verleden hun huidige klachten of problemen veroorzaakte. Als er gekeken werd naar de inhoud van de gerapporteerde voorgaande levens, dan zag men ongeveer hetzelfde als wat Gomperts’ werk al eerder liet zien: gewoonlijk veel gruwelijkheden, maar hierover later meer.

Hun scores op de andere vragenlijsten waren eveneens noemenswaardig. Allereerst vonden we dat deze mensen behoorlijk hoog scoorden op de vragenlijst die fantasierijkheid meet. Zo scoorden ze even hoog als patiënten met een borderline-persoonlijkheidsstoornis. Deze vergelijking klinkt misschien zorgwekkend, maar is dat niet. Vooral niet als je ziet dat ook roleplayers, acteurs die erg ver gaan in hun rollenspel, ongeveer even hoog scoren.

In tegenstelling tot de verwachting bleken de deelnemers gemiddelde scores te behalen op de vragenlijst die dissociatieve ervaringen meet. Hun UFO-collega’s scoorden daarop toch beduidend hoger. Op basis van wat Ross en Joshi (1992; p. 360) meldden over paranormale ervaringen, hadden we anders verwacht. Zij suggereerden namelijk dat ‘paranormal experiences (i.e., past lives) are dissociative in nature and linked to childhood trauma and other dissociative clusters’. Overigens is het wel zo dat de twee vragenlijsten exact dezelfde, zij het een beduidend zwakkere relatie tot elkaar hadden dan uit eerdere onderzoeken naar voren kwam: scoor je hoog op de ene vragenlijst, dan scoor je ook hoog op de andere vragenlijst.

Er werd meer gevonden. Spanos en collega’s lieten de rapportages van UFO-ontvoeringen scoren op de mate van excentriciteit en vonden dat deze, zoals eerder vermeld, samenhing met indirecte maten van fantasierijkheid. Dit bracht ons ertoe hetzelfde te doen. Aan onze deelnemers was immers gevraagd een korte beschrijving te geven van hun gevonden voorgaande levens. Bovendien werd deze keer een harde maat van fantasierijkheid gebruikt. Op verzoek hebben een aantal collega’s de mate van excentriciteit van de gerapporteerde voorgaande levens vastgesteld en werd gekeken wat er gebeurde als die vergeleken werden met de mate van fantasierijkheid van de desbetreffende cliënt. Het zal u niet verbazen dat er inderdaad een vergelijkbaar verband werd gevonden. Dit kan het beste geïllustreerd worden aan de hand van een tweetal voorbeelden, van respectievelijk een fantasierijke en een fantasiearme cliënt. Het eerste verhaal is beduidend excentrieker dan het tweede:

Ik was een samoerai, die zijn dochtertje door Ronin haar hoofd afgehakt zag worden. Ik was machteloos en nam wraak door de drie Ronin te vermoorden. Ronin zijn ‘zwerfridders’; samoerai zonder heer.

Een leven in klooster ‘uitleven’ tot het einde, terwijl dit kloosterleven niet ‘bracht’ wat er van werd verwacht. Grote deceptie. Hier toch oud en verbitterd gestorven.

Goed, we weten nu dus dat mensen die met behulp van reïncarnatietherapie hun huidige problematiek proberen op te lossen over het algemeen zeer fantasierijk zijn en dat de mate van fantasierijkheid de inhoud van deze voorgaande levens kleurt. Wederom, denk aan de UFO-studies, worden er niet meer dissociatieve ervaringen gerapporteerd vergeleken met mensen die geen herinneringen aan voorgaande levens hebben. Deze uitkomsten komen enigszins overeen met de alternatieve interpretatie van de relatie tussen zelfgerapporteerd trauma en dissociatie die Merckelbach en collega’s geven. Zij stelden immers dat fantasierijkheid, naast dissociatieve ervaringen, bijdraagt aan onwaarschijnlijke herinneringen met een aversief karakter.

De verleiding is groot om, op basis van het bovenstaande, herinneringen aan voorgaande levens af te doen als een prototypisch eindproduct van therapeutisch gefröbel in de marge: een hervonden herinnering. Maar zover durf ik niet te gaan. Bremner heeft een aantal dingen beweerd die niet allemaal steek houden (zie de boekbespreking van Marko Jelicic, Skepter, maart 2003), maar met een van zijn beweringen dient absoluut rekening te worden gehouden. De mogelijkheid bestaat altijd dat vage herinneringen via allerlei goedbedoelde reconstructies resulteren in, om een voorbeeld te noemen, traumatische herinneringen aan voorgaande levens. Gelukkig zijn herinneringen aan voorgaande levens binnenkort weer onderwerp van studie.

Noten

1. Voor grondige uitleg over reïncarnatietherapie verwijs ik naar de site van de NVRT: www.reincarnatietherapie.nl.
2. Het is bekend dat onder hypnose van alles gerapporteerd wordt, behalve de waarheid. Zie voor een recent overzicht wat betreft de huidige standpunten inzake (forensische) hypnose hoofdstuk 23 uit Het recht van binnen (Horselenberg et al., 2002).
3. Die onschuld is in sommige gevallen overigens twijfelachtig. Een veertienjarig meisje met sociaal-fobische klachten in ontwikkeling in reïncarnatietherapie laten gaan alwaar zij ontdekt dat ze in haar voorgaande levens ernstig misbruikt blijk te zijn is zeer dubieus. Deze casus is overigens afkomstig van het forum van de NVRT-site.
4. Fantasy proneness is de Engelstalige uitdrukking. Fantasierijkheid komt het dichtst in de buurt als vertaling.
5. Clancy et al. (2002); Spanos et al. (1993); Parnell (1988).
6. Han Israëls, Harald Merckelbach en auteur.

Reïncarnatietherapeuten in Nederland

In Nederland zijn de reïncarnatietherapeuten verenigd binnen de Nederlandse Vereniging voor Reïncarnatie Therapie (NVRT). Op dit moment telt deze vereniging ongeveer 135 beroepsleden. Via de School voor Reïncarnatietherapie Nederland (SRN) stromen ieder jaar ongeveer 30 nieuwe studenten binnen. Daarnaast is er minstens nog één opleidingsinstituut (Tasso) actief dat per jaar evenzoveel toekomstige therapeuten trekt. Het is bekend (Gomperts, 1996) dat er in 1995 159 beroepsleden van de NVRT waren die ongeveer 2000 cliënten behandelden. Een voorzichtig rekensommetje leert ons dat er op dit moment meer dan 400 volleerde reïncarnatietherapeuten zijn. Of deze zich daarmee ook actief bezighouden, is onduidelijk gezien het enorme aanbod van bij- en nascholingscursussen (zoals: Energetische en dissociatieve technieken, Incarnatieproblemen, Buitenaardse ervaringen, et cetera) en alle mogelijkheden die je als reïncarnatietherapeut hebt om je beroepsvaardigheden te benoemen.

Reïncarnatietherapie komt in aanmerking voor alle klachten die ook door reguliere psychotherapie kunnen worden behandeld. Alleen, eerstgenoemde lijkt beter te werken. Zo bleek uit onderzoek van Van der Maesen (1994) dat 84% van de ex-cliënten zes maanden na afloop van de reïncarnatietherapie aangaf dat de aanmeldingsklachten waren verminderd tot grotendeels verdwenen. Het rapportcijfer dat de reïncarnatietherapeuten van hun ex-cliënten kregen, was gemiddeld een 7,7. De cliënten hadden over het algemeen voldoende aan iets meer dan zes therapiesessies. Reden voor menig ziektekostenverzekeraar om deze therapievorm te vergoeden. Tot op heden is, voor zover mij bekend, geen onafhankelijk onderzoek gedaan om deze bevindingen te repliceren.

Referenties

Bremner, D.J. (2002). Does stress damage the brain? New York: W.W. Norton & Company.
Clancy, S.A., McNally, R.J., Schacter, D.L., Lenzenweger, M.F., & Pitman, R.K. (2002). Memory distortion in people reporting abduction by aliens. Journal of Abnormal Psychology, 111, p.455-461.
Gomperts, W. (1996). Herinneringen aan het hiervoormaals. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 7/8, p.777-800.
Haraldsson, E. (1995). Personality and abilities of children claiming previous-life memories. Journal of Nervous and Mental Disease, 183, p.445-451.
Haraldsson, E., Fowler, P.C., & Periyannanpillai, V. (2000). Psychological characteristics of children who speak of a previous life: A further field study in Sri Lanka. Transcultural Psychiatry, 37, p.525-544.
Horselenberg, R., Merckelbach, H., Crombag, H. & Van Koppen, P. (2002). Getuigen helpen herinneren (hoofdstuk 23, p. 445-464). In: P.J. van Koppen, H.L.G.J. Merckelbach, D.J. Hessing & H.F.M. Crombag (red.), Het recht van binnen. Deventer: Kluwer.
Maesen, R. van der (1994). Cliënten over reïncarnatietherapie. Nederlandse Vereniging voor Reïncarnatie Therapeuten en de Stichting Voorlichting Reïncarnatietherapie.
Merckelbach, H., Horselenberg, R., & Schmidt, H. (2002). Modeling the connection between self-reported trauma and dissociation in a student sample. Personality and Individual Differences, 32, p.695-705.
Parnell, J. (1988). Measured personality characteristics of persons who claim UFO experiences. Psychotherapy in Private Practice, 6, p.159-165.
Putnam, F.W. et al. (1996). Patterns of dissociation in clinical and nonclinical samples. Journal of Nervous and Mental Disease, 184, p.673-679.
Ross, C.A., & Joshi, S. (1992). Paranormal experiences in the general population. Journal of Nervous and Mental Disease, 180, p.357-361.
Spanos, N.P., Cross, P.A., Dickson, K., & DuBreuil, S.C. (1993). Close encounters: An examination of UFO experiences. Journal of Abnormal Psychology, 102, p.624-632.
Spanos, N.P., Menary, E., Gabora, N.J., DuBreuil, S.C., & Dewhirst, B. (1991). Secondary identity enactments during hypnotic past-life regression: A sociocognitive perspective. Journal of Personality and Social Psychology, 61, p.308-320.

Uit: Skepter 16.2 (2003)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Robert Horselenberg is assistent in opleiding aan de Universiteit van Maastricht en houdt zich bezig met onderzoek naar individuele verschillen in relatie tot valse herinneringen