Dichotomanie

Links en rechts in de psychologie

door Harald Merckelbach en Ronald van Gelder

Niet alleen in de politiek, maar ook in de psychologie speelt de links-rechtstegenstelling een rol van betekenis. In de psychologie is het onderscheid tussen linker- en rechterhand of de linker- en rechterhersenhelft ‘van nature’ gegeven. Opmerkelijk is echter dat bij het interpreteren van dat onderscheid, sommige onderzoekers op hol slaan en zich laten leiden door quasi-politieke inzichten.

Mensen hebben een linker- en een rechterhand. Die handen zijn elkaars spiegelbeeld. Zodra het echter om hun functie gaat zijn er markante verschillen: de overgrote meerderheid van de mensen is nu eenmaal meer bedreven met de rechter- dan met de linkerhand. Het feit dat onze handen in structureel opzicht gelijk zijn, maar in functioneel opzicht sterk van elkaar verschillen heeft altijd al tot de verbeelding van onderzoekers gesproken. Vooral aan het einde van de vorige eeuw werd druk gespeculeerd over de betekenis van handvoorkeuren. Berucht zijn de wilde ideeën van de Italiaanse criminoloog Cesare Lombroso. Volgens hem duidde rechtshandigheid op een goed functionerend zenuwstelsel.

Een gebrek aan rechtshandigheid was een teken van degeneratie. Om zijn mening te staven kwam Lombroso met dubieuze cijfers die moesten aantonen dat een linkerhandvoorkeur vaker voorkwam bij criminelen en krankzinnigen.

In dit verband mag ook Wilhelm Fliess niet onvermeld blijven. Deze Berlijnse arts en intimus van Freud meende dat een linkerhandvoorkeur wijst op een gemankeerde seksuele ontwikkeling. ‘Verwijfde mannen zijn altijd helemaal of gedeeltelijk linkshandig,’ schreef Fliess. Freud maakte Fliess attent op het geval van Leonardo Da Vinci. Die was immers linkshandig en van amoureuze relaties met vrouwen was in zijn geval niets bekend.

Voor menige wetenschapper uit de vorige eeuw stond linkshandigheid gelijk aan maatschappelijke deviantie. Maar ook in onze tijd bestaat er nog steeds de neiging om linkshandigheid te associëren met ongunstige eigenschappen. Hoogstens zijn de associaties subtieler en past hun inhoud meer bij de moderne preoccupatie met gezondheid. Het is niet eens zo heel lang geleden bijvoorbeeld dat twee Canadese onderzoekers beweerden dat linkshandigen ongezonder zijn en gemiddeld negen jaren korter leven dan rechtshandigen. Ofschoon de bewijsvoering van deze onderzoekers te wensen overliet, werden hun conclusies breed uitgemeten in de pers.

Kakhand

Waar komt toch het idee vandaan dat linkshandigheid naar een of ander defect verwijst? In het alledaagse spraakgebruik liggen de vooroordelen tegen links en linkshandigheid voor het oprapen. We spreken bijvoorbeeld over linke soep, twee linkerhanden hebben en een slinkse zet. Ons ‘sinister’ stamt af van het Latijnse equivalent voor ‘links’. Het Engelse ‘left’ is etymologisch verwant aan het Keltische ‘lyft’, wat ‘zwak’ betekent. Het Franse ‘gauche’ duikt in het Engels als ‘gawky’ op, wat voor ‘onnozel’ staat. En zo kunnen we nog wel even doorgaan.

Ofschoon deze alledaagse associaties een inspirerende bijdrage zullen leveren aan de vooroordelen die sommige wetenschappers koesteren tegen linkshandigheid, behoeven ze zelf ook een verklaring. Die werd al in 1909 door Robert Herz geleverd. Herz, een briljante leerling van de grote socioloog Emile Durkheim, wees erop dat rechtshandigheid in alle culturen als norm geldt. Omdat reeds bij de overgrote meerderheid van onze prehistorische voorouders de rechterhand sneller en krachtiger was dan de linker, kon in de loop van de tijd de links-rechtsdimensie tot een quasi-religieuze tegenstelling uitgroeien. Rechts en de rechter hand werden het symbool van het reine en het positieve. Links en de linkerhand werden eerder verbonden met het onreine.

Herz haalde antropologische studies aan waaruit bleek dat veel volkeren de rechterhand gebruiken voor het groeten en het eten en de linker voor het beroeren van de genitaliën en de anus. Iets van die arbeidsverdeling vinden we terug in Schotland, waar de linkerhand door het leven gaat als de ‘kakhand’. Het waren uiteindelijk linkshandige individuen die het slachtoffer werden van de negatieve symboliek die aan de linkerhand ‘kleeft’. Zij waren (en zijn) de ‘bad guys’, terwijl de rechtshandigen zichzelf portretteren als de ‘good (of ‘healthy’) guys’.

Antropologisch onderzoek na Herz heeft overigens laten zien dat er wel degelijk culturele verschillen bestaan in de mate waarin linkshandigheid wordt getolereerd. Als regel geldt dat onder jagende volkeren zoals de Inuït linkshandigheid meer voorkomt en ook meer geaccepteerd wordt. Als verklaring hiervoor is geopperd dat een bezigheid als jagen efficiënter verloopt als naast de rechter- ook de linkerhand intensief wordt gebruikt. Dit zou tot een meer positieve grondhouding ten opzichte van linkshandigheid hebben geleid. In agrarische gemeenschappen komt linkshandigheid minder voor en staan er scherpere sancties op het gebruik van de linkerhand voor bepaalde activiteiten (bijvoorbeeld eten en groeten). Een en ander wordt in verband gebracht met het feit dat dergelijke gemeenschappen een meer hiërarchisch georganiseerde machtsstructuur kennen dan jagende volkeren.

Linksdraaiende volkeren

Rond 1865 speelde zich in de Parijse Académie de Médicine en de Société d’Anthropologie een reeks van felle debatten af. Inzet was het idee dat typisch menselijke eigenschappen als de spraak in het brein gelokaliseerd konden worden. Conservatieve wetenschappers waren sterk gekant tegen dat idee. Als hieraan werd toegegeven dan zou de menselijke onsterfelijkheid en spiritualiteit op het spel komen te staan, een consequentie die moeilijk te rijmen viel met de katholieke geloofsleer die deze conservatieve wetenschappers aanhingen. Meer liberaal georiënteerde wetenschappers stelden zich daarentegen op het standpunt dat het brein psychologie produceert, net zoals bijvoorbeeld het hart bloed pompt. Het debat eindigde in een klinkende overwinning voor de laatsten.

Het was de Parijse arts Paul Broca die de liberalen naar de overwinning leidde. Broca onderzocht het brein van overleden patiënten die tijdens hun leven met een taalstoornis (afasie) ten gevolge van een hersenbloeding te kampen hadden gehad. Hij constateerde dat de taalstoornis verband hield met een beschadiging van het voorste gedeelte van de linkerhersenhelft. Bijgevolg moest dat gedeelte verantwoordelijk zijn voor het normale spraakgebruik, aldus Broca.

Deze conclusies gelden tegenwoordig als geaccepteerde onderdelen van het wetenschappelijke kennisbestand. Maar Broca ging verder. Hij stelde dat er een verband bestond tussen het spraakcentrum in de linkerhersenhelft en rechtshandigheid. Hij baseerde zich daarbij op de correcte aanname dat, wegens de gekruiste verbindingen in het zenuwstelsel, de linkerhersenhelft zorg draagt voor de rechterhand en de rechterhersenhelft voor de linker. Broca suggereerde nu dat bij de meeste mensen de linkerhersenhelft tijdens de ontwikkeling sneller rijpt. Zodoende zouden hogere psychische functies als spraak en fijne motoriek zich het eerst nestelen in die linkerhersenhelft. Dat zou, vanwege die gekruiste verbindingen, tot uiting komen in een rechterhandvoorkeur. Omgekeerd zou een linkerhandvoorkeur wijzen op een spraakcentrum in de rechterhersenhelft.

Broca stond met zijn ideeën aan het begin van een Franse obsessie met links-rechtstegenstellingen. Die obsessie nam een voorspelbare wending: de positieve eigenschappen van de rechterhand en rechtshandigen werden ook van toepassing verklaard op de linkerhersenhelft. De negatieve eigenschappen van de linkerhand en linkshandigen werden verbonden met de rechterhersenhelft. Aldus werd de linkerhersenhelft de rationele, mannelijke en geciviliseerde helft en de rechterhersenhelft de impulsieve, vrouwelijke en wilde helft.

De verpersoonlijking van deze obsessie met de links-rechts dichotomie was Gaëtan Delaunay, die tijdens de Frans-Duitse oorlog in 1870 dienst deed als frontarts. Het verschijnsel dat bij soldaten met onderkoelingsverschijnselen de linkervoet eerder bevroren raakt dan de rechter, bracht hem op het spoor van de links-rechtsdimensie. Delaunay wijdde later een invloedrijke dissertatie aan dit thema. Daarin werden twee stellingen verdedigd. De eerste luidde dat asymmetrie alleen van superioriteit getuigt als ze tot uiting komt in een rechterhandvoorkeur en een dominantie van de linkerhersenhelft over de rechterhersenhelft. De tweede stelling was dat het ontbreken van asymmetrie of een omgekeerde asymmetrie (b.v. linkshandigheid) op een inferieure constitutie wijst.

Delaunay liet er geen misverstand over bestaan wie zo’n inferieure consitutie hadden: arbeiders, vrouwen, kinderen, krankzinnigen, negers – en Duitsers. Hij merkte op dat het niet toevallig was dat in Frankrijk bij het volksdansen wendingen naar rechts worden gemaakt. Volkeren die wat lager op de evolutionaire trap staan, zoals Japanners en Turken, plegen bij het dansen bij voorkeur naar links te draaien. De in evolutionair opzicht laagste groep, negers, draaien bij het dansen helemaal niet, aldus Delaunay.

Gespleten brein

Het is vanuit ons perspectief makkelijk om Delaunays ideeën te ridiculiseren. In zijn tijd was Delaunay echter een gerespecteerd wetenschapper. Zijn geval illustreert de neiging van laat-negentiende-eeuwse wetenschappers om allerlei sociale vooroordelen te projecteren op de links-rechtstegenstelling. Was vóór 1870 de theorievorming over de samenhang tussen spraak en de linkerhemisfeer vooral een aangelegenheid van liberalen, na 1870 raakt dit thema hoe langer hoe meer in handen van conservatieve en nationalistische onderzoekers. In haar monumentale werk Medicine, Mind and the Double Brain (1987) beschrijft de Amerikaanse historica Anne Harrington de maatschappelijke achtergrond van deze verandering. Het Frans nationalisme had een gevoelige klap opgelopen door de Duitse overwinning van 1870. Bovendien raakte Frankrijk daarna in een maatschappelijke crisis verwikkeld die te maken had met een toenemende industrialisatie, urbanisatie en kolonialisme. Misdaad, suïcide, alcoholisme en andere tekenen van maatschappelijke desintegratie waren de begeleidingsverschijnselen hiervan. Het was tegen de achtergrond van dit maatschappelijk decor dat wetenschappers de links-rechtstegenstelling aangrepen om de Franse natie te verheerlijken en sociale randgroepen te diskwalificeren.

Na de eeuwwisseling raakten de Franse speculaties over de links-rechtsdimensie langzaam aan in vergetelheid. Die periode duurde tot aan het begin van de jaren ’60, toen Amerikaanse neurochirurgen besloten om bij sommige epileptische patiënten de verbinding tussen de linker- en de rechterhersenhelft (het corpus callosum) door te snijden. De redenering achter deze ‘split brain’ operatie was simpel: als de verbinding tussen beide hersenhelften is doorgesneden, dan kan een epileptische aanval zich niet meer uitbreiden van de ene naar de andere helft. De ingreep sorteerde een gunstig effect; de ernst van de epilepsie nam duidelijk af.

Tegenover dit medisch voordeel stond evenwel een psychisch nadeel. Het doorsnijden van de verbinding tussen de twee hersenhelften leidde ertoe dat beide helften een eigen leven gingen leiden. Veelzeggend in dit verband is het geval van de ‘split brain’ patiënt die bij het naar bed gaan zich tegelijkertijd met de rechterhand uit- en met de linkerhand weer aankleedde. Het was de psycholoog Roger Sperry die dit verschijnsel in beter gecontroleerde experimenten ging bestuderen en daar later ook de Nobelprijs voor in ontvangst mocht nemen. In een van die experimenten werd bijvoorbeeld een rechtshandige ‘split brain’ patiënt geblinddoekt en kreeg hij een voorwerp in zijn rechterhand gelegd. De patiënt kon dan het voorwerp goed benoemen: de rechterhand staat immers onder controle van de talige, linkerhersenhelft.

Hoe anders was de situatie wanneer de patiënt (in geblinddoekte staat) een object in zijn linkerhand kreeg aangeboden. Dan was hij niet in staat om dat object te benoemen; de linkerhand staat onder controle van de rechterhersenhelft, maar die had vanwege de operatie geen toegang meer tot de taalcentra in de linkerhelft. De patiënt kon met zijn linkerhand het object echter wel goed natekenen. De voor de hand liggende conclusie was dat hier in één patiënt simultaan twee verschillende bewustzijnstoestanden aanwezig waren: een pratende linkerhemisfeer die het object niet kent en een tekenende rechterhemisfeer die het object wél kent.

Eenzijdig onderwijs

De ‘splitbrain’-studies luidden een renaissance in van de wetenschappelijke belangstelling voor de links-rechtsdimensie. Daarbij kwam de volgende vraag centraal te staan: als de linker- en de rechterhersenhelft elk een apart denkproces voor hun rekening nemen, hoe vallen die processen dan het beste te typeren? Een aantal ‘oude’ tegenstellingen werd herontdekt. Bijvoorbeeld, het idee dat de linkerhersenhelft een rationele denkstijl zou hebben en de rechterhelft de meer creatieve, affectieve en intuïtieve vaardigheden zou herbergen. Geheel in over eenstemming met het gedachtengoed van de jaren ’60 werd nu afgekoerst op een rehabilitatie van de rechterhersenhelft en de aan haar toegedichte eigenschappen. Zo beweerden vooraanstaande psychologen als de Amerikaan Robert Ornstein dat de Westerse wereld een te eenzijdig vertrouwen stelde in de linkerhersenhelft en dat zij een voorbeeld moest nemen aan Oosterse culturen waarin de rechterhersenhelft meer werd gecultiveerd.

De nagalm van dit soort speculaties klinkt nog steeds. In menige training ‘sneller leren’ of ‘effectief managen’ wordt het idee uitgedragen dat we onze rechterhersenhelft beter moeten mobiliseren. Het beeldend vermogen van die hersenhelft zou het leerproces kunnen optimaliseren, net zoals de emotionele vaardigheden van die helft sociale relaties binnen een organisatie zouden kunnen verstevigen. Men kan zijn schouders ophalen over het gekoketteer van dit soort trainingen met onderzoek naar het menselijke brein, serieuzer wordt het evenwel indien links-rechtstegenstellingen als uitgangspunt voor partner- en personeelsselectie gaan fungeren. In de VS, Zwitserland en Duitsland zijn de zogenaamde Herrmanninstituten actief. Daar wordt aan de hand van een vragenlijst beoordeeld of iemand een dominante rechter- dan wel linkerhersenhelft heeft en of zulks van pas komt binnen een relatie of een bedrijf.

Bij tijd en wijle krijgen speculaties over de linker- en de rechterhersenhelft een politieke lading. Een sterk voorbeeld biedt het debat over de onderwijsprestaties van de Australische aboriginals. Binnen het op Westerse leest geschoeide onderwijs presteren veel aboriginals onder de maat. Dat komt, zo zegt hun belangenvereniging, omdat bij aboriginals de rechterhemisfeer dominant is over de linkerhemisfeer, terwijl voor de Westerse wereld en het schoolsysteem dat zij heeft voortgebracht het tegenovergestelde geldt. De aboriginals eisen daarom een onderwijscurriculum dat georiënteerd is op de rechterhersenhelft.

Naïef aan veel 19de-eeuwse maar ook eigentijdse speculaties over de linker- versus de rechterhersenhelft is de aanname dat bij de doorsnee mens de ene helft meer of beter zou functioneren dan de andere helft. Bij gezonde mensen met een intacte verbinding tussen de linker- en de rechterhersenhelft zijn beide helften voortdurend actief. Van een ongebruikt potentieel in een van beide helften is geen sprake. En het is al helemaal fictie om te beweren dat men met een simpele training een verwaarloosde helft zou kunnen reactiveren. Bovendien staat vast dat als er al psychologische verschillen tussen de linker- en de rechterhersenhelft bestaan, die eerder gradueel dan absoluut van aard zijn. Zo blijkt de rechterhersenhelft over een rudimentair taalvermogen te beschikken. Alles bij elkaar betekent dat een forse aanslag op het idee dat tekortkomingen in onze onderwijssysteem, onze bedrijfsvoering of onze denkstijl zijn te herleiden tot links-rechtstegenstellingen.

De antropoloog R. Needham heeft erop gewezen dat in elke cultuur een fundamentele neiging bestaat om belangrijke waarden te articuleren aan de hand van dichtomieën. De consequentie hiervan is dat de polen in die dichtomieën niet gelijkwaardig zijn; in tegendeel, een pool is steeds positief en de ander negatief. Het is het heilige versus het profane, het mooie versus het lelijke, het witte versus het zwarte enzovoort. De links-rechtsdimensie in de psychologie is niet ongevoelig gebleken voor de verleiding van onderzoekers om polen te voorzien van een waardering. De geschiedenis leert echter dat die waarderingen sterk worden ingegeven door de tijdgeest en zodoende in hoge mate arbitrair zijn. De dichotomania die sommige onderzoekers aan de dag leggen wanneer het om de linker- versus de rechterhersenhelft gaat, weerspiegelt vaker de maatschappelijke opvattingen van die onderzoekers dan feitelijke wetenschappelijke vooruitgang.

Uit: Skepter 8.2 (1995)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Harald Merckelbach is hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Maastricht en lid van het Comité van Aanbeveling van Skepsis
Ronald van Gelder is bewegingswetenschapper en redacteur van het maandblad Psychologie