Tegen de geschiedenis

De psychologie van het moderne antisemitisme

door Ted de Hoog – Skepter 13.2 (2000)

David Irving
David Irving

DE veroordeling van holocaustontkenner David Irving op 11 april was een overwinning van de wetenschap op de haat. Maar de oorlog is beslist nog niet gewonnen.

‘Ik zie geen enkele reden,’ zei de historicus David Irving enkele jaren geleden tegen een gezelschap in Calgary, ‘om smaakvol te zijn over Auschwitz. It is baloney. It is a legend. Ik beweer, en het is nogal smakeloos, dat er meer vrouwen stierven op de achterbank van Edward Kennedy’s auto in Chappaquiddick, dan in een gaskamer in Auschwitz. Er lopen zo veel Auschwitzoverlevenden rond, het aantal neemt in de loop der jaren toe, wat biologisch gezien op zijn zachtst gezegd nogal vreemd is.’ Voorafgaand een bezoek aan Australië merkt hij smalend op: ‘They will wheel out all the so-called eyewitnesses’; hij gelooft niet in de echtheid van de ingebrande kampnummers die hem door ex-gevangenen getoond zijn en hij beweert dat overlevenden niet hebben geleden, ‘per definitie niet, niet half zo veel als zij die stierven’. Hij zong voor zijn kleindochter het slaapliedje: ‘I am a baby Arian, not Jewish or sectarian, I have no plans to marry, an ape or rastafarian.’

Dit alles viel niet meer controversieel te noemen maar was ronduit schokkend en onaanvaardbaar. Hoewel hij dus wat al te duidelijk was geweest, meende Irving toch dat professor Deborah Lipstadt van de Emory Universiteit in Atlanta zijn carrière had geschaad. In 1993 publiceerde zij Denying the Holocaust, waarin onder meer Irving er van langs kreeg als een historicus die de feiten naar believen verdraaide en doelbewust verkeerd interpreteerde (zie Skepter, september 1994) Hij werd in Canada, Duitsland en Oostenrijk tot persona non grata verklaard, op basis van haatstatuten of verboden op valse berichtgeving. De Amerikanen, verslingerd aan het eerste amendement op de Grondwet dat onder meer de vrijheid van meningsuiting garandeert, konden Irvings redevoeringen niet officieel verbieden, maar zijn tegenstanders vonden wel andere middelen: blokkades en protesten.

Omdat het voor Irving moeilijk was geworden om nog lezingen te geven of boekcontracten af te sluiten, besloot hij vorig jaar om Lipstadt en uitgever Penguin Books aan te klagen. Een vergissing, zoals zou blijken. Het proces, dat op 17 januari van dit jaar begon, eindigde op 11 april met een scherpe veroordeling van Irving. De uitspraak van rechter Gray telde 333 pagina’s. Irving moest de totale proceskosten, dus ook de advocaten van Lipstadt betalen, een bedrag dat tot miljoenen kan oplopen.

Het belang van deze uitspraak is groot. ‘Dit ging niet over versies van de waarheid,’ zei Lipstadt. ‘Dit ging niet over een historicus met een controversiële visie op de geschiedenis. Dit ging over een man die beweerde een historicus te zijn terwijl hij loog, vervormde en manipuleerde.’ Maar het werkelijk belang van dit proces ligt dieper. De Süddeutsche Zeitung vroeg zich tijdens het proces bezorgd af de omgang van historici met archiefmateriaal en getuigenverklaringen voortaan niets meer zou zijn dan een ‘rhetorische Manövriermasse’ (dit citaat is op Irvings eigen site te vinden!); de geschiedschrijving zelf stond ter discussie. De uitspraak demonstreeert dat historische feiten, zoals de vergassingen in Auschwitz, wel degelijk een status van waarheid kennen die niet straffeloos in twijfel kan worden getrokken.

Overwinnaarsperspectief

Ooit werd David Irving door historici gewaardeerd. Hij schreef The Destruction of Dresden, Churchill’s War en Hitler’s War, boeken die het vertrouwde overwinnaarsperspectief op de Tweede Wereldoorlog nuanceerden – iets wat anderen ook al hadden gedaan, maar dan voorzichtiger. Irving maakte naam als expert van het nazi-tijdperk; hij raakte intiem bevriend met oud-militairen en voormalige medewerkers van Hitler, gaf lezingen in kringen waarin een historicus beter niet kan verkeren en belandde geleidelijk aan in ‘revisionistisch’ vaarwater.

Hij beweerde dat Anne Franks dagboek een roman was en beschuldigde een Auschwitzoverlevende ervan de armtatoeage zelf te hebben aangebracht. Hij claimde dat er tijdens de oorlog niet meer dan een miljoen joden stierven, dat er geen gaskamers werden gebruikt en dat er geen sprake was van een geplande massamoord. Hitler kon nooit schuldig zijn aan genocide omdat er geen plannen bestonden voor een systematisch uitroeien van joden. De historicus begon aan een fatale slalom naar een fout wereldbeeld.

Dat wereldbeeld dateert al van vlak na de Tweede Wereldoorlog. De wereld wist aanvankelijk niet dat er in de vernietigingskampen vooral joden waren omgebracht. Joodse organisaties in Amerika, schrijft Eva Hofmann in de New York Review of Books, zich baserend op Peter Novicks The Holocaust in American Life, hadden er geen behoefte aan het beeld van eeuwige slachtoffers te benadrukken. Ze adviseerden hun eigen leden geen vijandige opmerkingen over Duitsland te maken – Duitsland, dat bij toverslag was veranderd in een bondgenoot in de strijd tegen het communisme. Churchill had al vroeg in de oorlog het vermoeden uitgesproken dat men bezig was het verkeerde zwijn te slachten, en ook de VS waren nooit helemaal van antisemitische smetten vrij.

Met het Eichmannproces (1961) en de Yom-Kippuroorlog (1973) trad er een verandering in. De latere Nobelprijswinnaar Elie Wiesel bedacht in 1963 de term holocaust – naar verluidt was hij er uiteindelijk zelf niet gelukkig mee – en het betwijfelen van de Holocaust werd definitief politiek incorrect, zoals de ontkennners nu spottend opmerken. Daarmee werd het ineens ook veel interessanter om gaskamers, massamoord en Hitlers aandeel in de genocide te ontkennen. De Fransen Maurice Bardèche en Paul Rassinier – de laatste opmerkelijk genoeg zelf een overlevende van Buchenwald en Dora – haalden op die manier de internationale pers, Austin J. App publiceerde in 1973 The Six Million Swindle, en Arthur R. Butz deed in 1977 een gooi naar de onsterfelijkheid met The Hoax of the Twentieth Century.

Niet alle brutaliteiten werden zomaar geslikt. Het Institute of Historical Review (IHR) uit Californië, opgericht door de racist Willis Carto, loofde vijftigduizend dollar uit voor het eerste individu dat de historische werkelijkheid van vergassingen kon bewijzen. Mel Mermelstein, een Auschwitzoverlevende die diverse familieleden had verloren, sleepte het Instituut voor de rechtbank en inde 90.000 dollar, omdat de rechtbank van mening was dat de vergassingen ‘niet redelijkerwijs voor discussie vatbaar’ waren, en dat het Amerikaanse rechtssysteem niet de plaats was om te proberen crackpot theories te bewijzen. In Frankrijk werd Robert Faurisson van de Sorbonne verwijderd op basis van het Gayssotamendement van 1990, dat ontkenning van misdaden tegen de mensheid verbiedt, zoals gedefinieerd in het London Charter van augustus 1945, op basis waarvan ook de Neurenbergprocessen werden gevoerd.

In 1988 moest de Canadese revisionist Ernst Zündel voor het gerecht verschijnen. Om zijn verdediging te ondersteunen liet hij een zekere Fred A. Leuchter naar Auschwitz afreizen. Leuchter heette een ingenieur te zijn die deskundig was op het gebied van het bouwen van gaskamers voor gevangenissen; later bleek dat hij nogal had opgeschept over zijn opleiding en vakkennis. Zijn enige academische diploma was een kandidaatsexamen (B.A.) in de geschiedenis, dat hij in 1964 had gehaald.

Leuchter dwaalde door de ruïnes, bikte wat willekeurige stukjes steen af (waarvan hij niet kon weten of ze eigenlijk wel uit de oorspronkelijke binnenwand van gaskamers afkomstig waren) en publiceerde zijn onderzoeksresultaten in het beruchte Leuchterrapport. Een ingehuurd laboratorium had in de steenmonsters geen sporen aangetroffen van cyanaten. De Duitsers hadden immers Zyklon B gebruikt, dat bestond uit poreuze korrels waaruit blauwzuurgas kon ontsnappen als ze werden uitgespreid. Volgens Leuchter zou het blauwzuurgas met ijzersporen in bakstenen en cement uiterst stabiele verbindingen hebben moeten vormen. Volgens Zündel en de zijnen was dit het doorslaggevend bewijs dat de vergassingen een fabeltje waren. Meer deskundige chemici hebben de rechter echter kunnen uitleggen dat die cyanaten toch niet zo stabiel waren, en dat ruim veertig seizoenen Poolse sneeuw- en regenbuien de sporen sterk kunnen aantasten. Bovendien bleek bij onderzoek door competente chemici dat het materiaal van de gaskamers wel degelijk cyanaten bevatte.

Het is een treurig voorbeeld van de quasi-wetenschappelijke uitspattingen waar holocaustontkenners zich schuldig aan maken. Ze zijn erg bedreven in eindeloos gezeur over kleine inconsistenties in getuigenissen en technische beschrijvingen. Tijdens het proces Lipstadt gaf Irving overigens toe dat het Leuchterrapport een misser was.

Waar ging Irving vs. Lipstadt over? Michael Shermer noemde het proces op de opiniepagina van Skeptic ‘een van de belangrijkste processen’ uit het voortgaande debat over ‘de limieten van de persvrijheid’. Hij is een fel tegenstander van verbodsbepalingen: ‘negeer of debunk David Irving, maar censureer hem niet.’ Ook Ken McVay, een prominente Canadese antiracist en schepper van de imponerende Nizkorwebsite, is tegen harde maatregelen. Verboden geven de holocaustontkenners slechts de kans om te beweren dat het establishment de waarheid onderdrukt en dat lijkt een bekrachtiging van hun wetenschappelijke pose. De ontkenners doen immers alsof ze onderzoek bedrijven en pleiten voor een ‘vrij en open debat.’ Maar debatteren over vaststaande feiten, zo hebben hun critici opgemerkt, is al het begin van een ontkenning.

James Najarian betoogde in een artikel, ‘Rhetoric of Holocaust Denial,’ dat de ontkenners heel slim appelleren aan objectiviteit en fair play. ‘Retoriek is uit de mode,’ men is nu ‘zelfbewust antiretorisch’. Maar met retoriek op zichzelf is niets mis, terwijl antiretoriek juist op een misleidende manier retorisch kan zijn: het imiteren van wetenschappelijk proza, het hanteren van een onpersoonlijke toon en het citeren van autoriteiten. Irving presenteert op zijn site lange lijsten van documenten en verwijzingen waarmee hij een suggestie van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid tracht te wekken; hij verwijst ook uitdagend naar McVay.

De postmoderne nadruk op ‘discourse deconstructing’ (wat na aftrek van het jargon neerkomt op het kritisch doorlichten van een manier van redeneren) heeft als nadeel dat er strak wordt vastgehouden aan de idee dat er altijd twee kanten aan de zaak zijn. Maar, merkt Najarian verrassend op, ‘simply put, there are not two sides to every story’. Cynische ontkenners geloven dat macht bepaalt wie er gelijk heeft, een nogal platvloerse visie die vaak wordt herhaald met betrekking tot het proces van Neurenberg, waar belangrijke nazi’s werden veroordeeld. Wanneer Duitsland de oorlog had gewonnen, zo zegt men, zouden Göring en Himmler geen schurken zijn geweest maar steunpilaren van de natie.

De intelligentere holocaustontkenners hebben zich slim aangepast aan de tijdgeest. Hun quasi-wetenschappelijkheid en de vermoeiende hoeveelheid ‘feiten’ die ze presenteren vormen het moderne uiterlijk van het vooroordeel. Ene Friedrich Paul Berg probeert met een artikel dat bol staat van de emissiecurves en brandstof-luchtverhoudingen te bewijzen dat het onmogelijk is om, zoals in Treblinka en Belzec gebeurde, met de uitlaatgassen van dieselmotoren mensen in afgesloten ruimtes om te brengen; omdat er op de schaarse luchtfoto’s van Auschwitz-Birkenau geen rookwolken voorkomen wordt het bestaan van crematoria ontkend; wanneer Raoul Hilberg in Destruction of the European Jewry (1961) het aantal vermoorde joden op 5,1 miljoen stelt (de laagste verantwoorde schatting) wordt dat gezien als een ondermijning van het holocaustconcept. En zo gaat het verder. Zyklon B werd gebruikt tegen luizen; zoekgeraakte joden wonen ‘ergens in Centraal-Azië’; de Duitsers zouden zich geen raad weten met ‘al die menselijke as’; de gaskamers zijn na de oorlog om propagandistische redenen herbouwd en verder is er altijd wel een Pool te vinden die destijds in de buurt woonde en niets geroken heeft.

Irving was een meester in deze selectieve presentatie. Hij probeerde Michael Shermer wijs te maken dat Ausrottung in die goede oude tijd iets anders betekende dan uitroeien, ongedierte verdelgen of massaal vermoorden. Hij neemt in zijn site de Engelse vertaling op van de notulen van de Wannseeconferentie, die gruwelijkste aller vergaderingen waarin besloten werd over te gaan tot de Endlösung, en kan zich dat permitteren omdat daarin sprake is van ‘oplossingen’, ‘problemen’ en Sonderbehandlung (‘speciale behandeling’) en nooit van moord.

Irving bracht Lipstadt in de positie waarin ze, als aangeklaagde, moest bewijzen dat Irving vaststaande feiten ontkent (een eigenaardigheid van de Britse rechtspraak) maar bewijzen waren er natuurlijk in overvloed. Oud-SS’ers verhaalden na de oorlog openhartig over hun verleden, tijdens de Neurenbergprocessen en de rechtszaak tegen Eichmann in Jeruzalem zijn honderden, elkaar vaak tot in de details bevestigende getuigenissen opgetekend, en er zijn bestellijsten, transportlijsten, dodenlijsten. Voormalige personeelsleden hebben zeer nauwkeurig verteld hoe ze te werk gingen. Het verhaal van Rudolf Höss, jarenlang de commandant van Auschwitz, komt bijvoorbeeld tot in de details overeen met dat van de Duits-Engelse tolk Pery Broad. Om deze overeenkomsten te verklaren moeten negationisten in ieder geval aannemen dat al deze getuigen hun verhaal onderling hebben afgestemd, dat wil zeggen, de nazi’s en hun slachtoffers!

Banaliteit van het Kwaad

De ontkenners proberen feiten tot meningen te reduceren, en dat is de reden waarom historici niet met hen in debat willen gaan. Irving heeft tijdens het Londense proces diverse malen gedemonstreerd hoe hij met betrouwbare documenten en vervelende vragen omging: wanneer ze hem niet bevielen antwoordde hij domweg niet of hij zocht naar vluchtwegen. Negationisten willen geen feiten; ze willen haten, vervormen en dwarsliggen. De historicus Evans droeg aan Lipstadts verdediging een boekwerk van meer dan 700 pagina’s bij waarin hij niets heel liet van de wijze waarop Irving in de loop der jaren zijn bronnen gebruikte. Hij was een meester in het uit de context lichten van details. Er is één geval bekend waarin Hitler beval een transport met joden niet te vernietigen, misschien omdat hij ditmaal andere bedoelingen had – juist een bewijs tégen Hitlers onwetendheid, zou je zeggen, maar Irving draaide de zaken om.

Een dergelijke ijver in het misleiden wekt verbazing op, en de vraag rijst: waar is de mens Irving werkelijk op uit? Tijdens een e-mailwisseling meldde Ken McVay aan auteur dezes dat hij niet geloofde in allerlei subtiele verschillen tussen revisionisten en negationisten. Hij heeft lang geleden al geconcludeerd dat ze allemaal jodenhaters zijn. ‘Waarin ze naar mijn mening verschillen is of ze al dan niet werkelijk geloven in de onzin die ze over de Holocaust uitkramen.’ Iemand als Ernst Zündel weet heel goed dat zijn ontkenning uit de lucht is gegrepen, terwijl anderen ‘simpelweg te stom of door haat verblind’ zijn om te begrijpen wat werkelijkheid is en wat niet. Hij kan zich geen andere verklaring voorstellen, wanneer ontkenners ‘maand na maand met dezelfde vermoeiende beweringen aan komen zetten,’ zelfs wanneer ze weten dat die al talloze malen ontkracht zijn. Volgens McVay heeft Irving altijd geweten dat hij onzin beweerde en is hij niet meer dan een abjecte racist.

Een tochtje langs diverse hate sites maakt niet duidelijk wat de werkelijke motieven van de ontkenners zijn. Volgens sommige bronnen willen ze het fascisme rehabiliteren, dat vooral door de Holocaust een ‘slechte naam’ heeft gekregen, of zijn ze antisemiet van nature, stoute jongens die het heerlijk vinden om beweringen te doen die verkeerd vallen. ‘Men wekt de doden tot leven om de levenden beter te kunnen treffen,’ schreef de Franse holocaustexpert Pierre Vidal-Naquet.

De psychologie van het fascisme is op vele wijzen benaderd: als een systematisering en legitimatie van het duivelse in de mens – wat dat ook zijn moge –, een uiting van sociale druk en gewoontevorming, van wetteloosheid, de behoefte om zich af te zetten tegen het vreemde, projectie van zelfhaat, van ondraaglijke persoonlijke middelmatigheid. Maar wie weet was het gewoon verveling. De 450 leden van het reservepolitiebataljon 101, gewone Duitse mannen uit Hamburg en omstreken, vermoordden in zestien maanden veertigduizend Poolse joden, terwijl ze het volste recht hadden om niet aan de executies deel te nemen. (Eén van de hardnekkigste mythes over het nazitijdperk is dat op weigering van dit soort opdrachten de doodstraf stond.) Uit Eugen Kogons Der SS-Staat valt op te maken dat verveling en afstomping een belangrijke rol spelen bij wreedheden, het moorden en passant, om niets. Hannah Arendt sprak van ‘de banaliteit van het kwaad,’ een idee dat ook leidraad is van Harry Mulisch’ De Zaak 40/61. Maar het beeld is complex. Adolf Eichmann zei dat hij ‘lachend in zijn graf zou springen’ bij de gedachte aan zes miljoen vermoorde joden, een uitspraak die zich niet laat rijmen met het beeld van de willoze uitvoerder van orders. Thomas Wilson Ferebee, de man die op 6 augustus 1945 boven Hiroshima op de knop drukte, stierf onlangs op een respectabele leeftijd, zonder dat zijn nachtrust ooit gehinderd werd door de tienduizenden doden die hij mede op zijn geweten had. Overwinnaarsperspectief of onvergelijkbare situaties?

Antisemitisme en de psychologie van de ontkenning kunnen natuurlijk verschillende oorzaken hebben. Er zijn altijd persoonlijke geschiedenissen, coïncidenties, vetes, karakterzwakheden die door de omstandigheden aan het licht komen, zoals er ook individuen zijn die zich redelijk blijven gedragen. Maar zit er gelukzaligheid in het overgeven aan de haat? Toen Höss in Dachau voor de eerste keer zag hoe een gevangene gegeseld werd, raakte hij ‘onaangenaam opgewonden’. ‘Ik kreeg het warm en koud tegelijk – ik kan dit niet uitleggen.’ Globocnik, door Heinrich Himmler belast met de uitroeiing van Poolse joden, schreef aan een collega: ‘De Reichsführer der SS heeft ons zoveel nieuw werk gegeven dat daarmee al onze geheime wensen vervuld kunnen worden. Ik ben hem daarvoor zeer dankbaar, en hij kan er zeker van zijn wensen binnen de kortst mogelijke keren zullen worden vervuld.’

Daarmee vergeleken lijkt er bij ontkenners iets te ontbreken, iets wat we een ‘dieper’ motief zouden kunnen noemen. Wanneer McVay de ontkenners abjecte racisten noemt, is er geen sprake van een diepgaande analyse. Daarmee wordt niet duidelijk wat iemand als Greg Raven – de huidige voorzitter van de IHR en bedenker van de term ‘holohoax’ – werkelijk drijft. McVay meent dat veel negationisten zo dom zijn dat het niet interessant is om naar motieven te zoeken. En inderdaad staat het verstand stil bij een manifest waarin wordt opgemerkt dat het verdacht is dat er bij de ramp met Swissair vlucht 111, vlak bij New York, zo weinig joden omkwamen terwijl toch ‘bijna de helft van New Yorks bevolking uit joden bestaat’. Bij het doorworstelen van honderden pagina’s ontkenningsproza is het opvallend dat iedere neiging tot kritische zelfreflectie afwezig is. De auteurs verzinnen allerlei complottheorieën maar hun eigen motieven blijven duister, ook voor henzelf. Eigenlijk denken ze niet. ‘Zou de activiteit van het denken als zodanig,’ vroeg Hannah Arendt zich af, ‘de gewoonte om te onderzoeken en na te denken over wat er gebeurt, ongeacht specifieke inhouden en tamelijk afhankelijk van resultaten, zou deze activiteit van een zodanige aard kunnen zijn dat zij mensen tegen slechte daden conditioneert?’

De directeur van het Yad-Vasheminstituut in Jeruzalem, Yehuda Bauer, merkte enkele maanden voor de uitspraak op dat het proces Irving versus Lipstadt ‘een van de klassiekers van het holocaustbewustzijn’ kon worden. ‘Het is de eerste rechtstreekse confrontatie met ontkenning van feiten over de Holocaust voor een rechtbank. Er is nooit een proces zoals dit geweest.’ Irving, bij het betreden van de rechtszaal voor de uitspraak met eieren bekogeld, werd tot genoegen van de meesten veroordeeld, maar in de krantenverslagen ontbrak het gevoel van triomf. Iedereen begrijpt dat er een veldslag gewonnen is in een oorlog waarvan de omvang niet valt te overzien. Het waren de weken waarin twee Britse supporters van Leeds United door Turkse jongeren werden doodgestoken, ter gelegenheid van een voetbalwedstrijd.

Einstein zei ooit dat alleen domheid eeuwig is. Misschien had hij eraan kunnen toevoegen: ‘en de wreedheid’. Joachim Fest omschreef in Der Spiegel het Boze als een Werkelijke Macht, een boodschap die wij nog altijd niet hebben begrepen; de antropologie kent geen anachronismen, ‘das Stück beginnt jeden Tag neu’. Misschien zal de Shoah, de Ramp, tot in lengte van dagen het symbool zijn van een Tegenverlichting, of erger nog: de Tegenverlichting zelf.

Een eerdere versie van deze bijdrage verscheen in De Groene Amsterdammer van 8 maart 2000.

Uit: Skepter 13.2 (2000)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Ted de Hoog is freelance journalist