Embed from Getty Images

Uri Geller

en andere kunstenmakers

– hoofdstuk uit het boek Parariteiten (1988) –

door Rob Nanninga

URI Geller gaf in de jaren zeventig een nieuwe impuls aan het onderzoek naar psychokinetische (PK) verschijnselen. Hij boog lepels, schijnbaar zonder er enige kracht op uit te oefenen, bracht kapotte horloges weer aan het lopen en liet kompasnaalden uitwijken. Dit alles demonstreerde hij voor het oog van tientallen wetenschappers en honderden journalisten. Ook trad hij op in talloze tv-shows over de gehele wereld, die een stroom van reacties opleverden van mensen die thuis eveneens allerlei PK-verschijnselen meenden te hebben waargenomen. In Engeland meldden zich zelfs verscheidene kinderen die Geller konden imiteren. Gellers faam werd vooral gevestigd door wetenschappers die beweerden dat hij hun parapsychologische tests glansrijk had doorstaan.

De voornaamste tegenstander van Uri Geller was de Amerikaanse goochelaar James Randi. Randi maakte duidelijk dat Gellers prestaties niet opmerkelijker waren dan die van een handige goochelaar. Bovendien toonde hij aan dat sommige parapsychologische experimenten zo onzorgvuldig waren opgezet, dat de proefpersoon betrekkelijk eenvoudig bedrog kan plegen. Randi’s activiteiten droegen ertoe bij dat velen zich gingen realiseren dat het onderzoek naar wondermensen speciale voorzorgsmaatregelen vereist.

Gellers carrière

Uri Geller werd op 20 december 1946 in Tel Aviv geboren. Volgens eigen zeggen ontdekte hij al jong zijn bijzondere gaven. Hij kon de horloges van zijn klasgenoten op onverklaarbare wijze vooruitzetten en buitenzintuiglijke waarneming stelde hem in staat hun proefwerkantwoorden te lezen. Na zijn schooltijd moest Uri in militaire dienst en werd hij opgeleid tot parachutist. In 1967 raakte hij gewond tijdens Israëls zesdaagse oorlog met Egypte. Hij verliet het leger en werkte korte tijd als groepsleider in een jeugdkamp. Daar leerde hij de zeven jaar jongere Shipi Shtrang kennen, die zijn onafscheidelijke kameraad en compagnon werd. Shipi moedigde Geller aan om voorstellingen te geven. Samen ontwikkelden zij een paranormale show, waarmee ze vanaf 1970 overal in het land succes boekten.

De zus van Shipi, Hanna, vertelde aan een journalist dat zij had gezien hoe Geller intensief met haar broer oefende in het geven van geheime tekens. Door middel van deze afgesproken tekens (bepaalde handbewegingen) kon Shipi vanuit het publiek aan Geller doorgeven wat er buiten diens gezichtsveld op een schoolbord werd geschreven. Verscheidene kritische onderzoekers hebben met eigen ogen waargenomen dat Geller inderdaad signalen van zijn medewerkers ontving.

Geller en PuharichHet was voor een belangrijk deel aan de Amerikaanse medicus Andrija Puharich te danken dat Geller internationale faam verwierf. Puharich was al lange tijd geïnteresseerd in parapsychologische verschijnselen. Vooral ‘wondermannen’ die door de gevestigde parapsychologen niet serieus werden genomen, hadden zijn belangstelling. In de jaren vijftig werkte hij samen met de Nederlandse paragnost Peter Hurkos, en later raakte hij eveneens overtuigd van de bijzondere gaven van de Braziliaanse wonderchirurg Arigo, die naar verluidt met een roestig keukenmes pijnloos operaties uitvoerde. Ook zag hij regelmatig UFO’s en via een medium in Poona had hij zelfs contact gekregen met de sturende krachten van het universum, de zogenaamde Nine (Negen). Nadat Arigo in 1971 bij een auto-ongeluk om het leven was gekomen, spoedde Puharich zich naar Israël om een nieuwe wonderman te kunnen aanschouwen. Hij had al het een en ander over Geller gehoord en raakte snel overtuigd van diens mysterieuze krachten. In zijn boek Uri (1974) beschreef hij de talloze wonderen die hij van nabij meemaakte.

Dank zij Geller kreeg Puharich nieuwe openbaringen van buitenaardse intelligenties. Nadat hij Uri onder hypnose had gebracht, hoorde hij een metalen stem die hem vertelde dat de aarde onder toezicht stond van een soort gecomputeriseerde wezens, waaronder een zekere Rhombus 4D. De computers bleken Uri Geller te hebben uitgekozen om de mensheid te redden en in het bijzonder om een nieuwe oorlog tussen Israël en Egypte te voorkomen. Puharich kreeg de opdracht hem onvoorwaardelijk te steunen in zijn belangrijke missie.

 

De Stem: ‘Onze computers bestudeerden iedereen op aarde. U werd opgemerkt door uw kundigheid, u was de ideale man voor deze opdracht.

Andrija: ‘Wat voor opdracht is dit?’

De Stem: ‘Vraag dit niet. Het zal u bekendgemaakt worden. Uri, wees bereid, wees wijs. Wees kalm. Er rust voor de komende vijftig jaar een zeer, zeer zware taak op je schouders. Er is veel te doen om het heelal te helpen. Het kosmisch brein zal je gezonden worden. Andrija, ik zend Uri nu naar u terug. Doe alles wat hij zegt. Zorg voor hem.’

De stem sprak verscheidene malen via Puharichs cassetterecorder, die telkens door een onzichtbare hand in werking werd gezet. Helaas verdwenen alle cassettes op raadselachtige wijze. Talloze wonderbaarlijke gebeurtenissen overtuigden Puharich ervan dat de hogere intelligenties zich werkelijk manifesteerden. Voorwerpen waren plotseling verdwenen en werden op andere plaatsen teruggevonden, Uri kreeg een massagetoestel dat niemand had besteld, Puharich zag vreemde lichtverschijnselen, hij werd gevolgd door een geheimzinnige havik, onbekenden belden hem op, en zijn horloge bleef voortdurend stilstaan. Het werd steeds moeilijker om nog onderscheid te maken tussen verbeelding en werkelijkheid. Zo liet Geller op een avond zijn revolver zien, maar de volgende dag kon hij zich daar niets van herinneren. Hij beweerde dat zijn wapen al twee maanden bij Shipi lag, die dat kon bevestigen. Uiteindelijk reisde Puharich in overspannen toestand terug naar de Verenigde Staten ‘om de boodschap van Uri aan de wereld uit te dragen.’

Puharich besefte dat zijn collega’s hem alleen serieus zouden nemen wanneer Uri’s wonderkrachten wetenschappelijk konden worden aangetoond. Hij nam contact op met de ex-astronaut Edgar Mitchell, die zeer geïnteresseerd was geraakt in het paranormale. Mitchell was bereid om geld bijeen te brengen voor een officieel onderzoek. De parapsychologen Russell Targ en Harold Puthoff van het Stanford Research Institute (SRI) wilden zo’n onderzoek wel uitvoeren. Op 6 november 1972 reisde Geller samen met de onafscheidelijke Shipi naar Amerika, waar hij logeerde in het huis van Puharich. Deze nam snel weer contact op met de hogere intelligenties om te vragen of Uri’s krachten wetenschappelijk onderzocht mochten worden. Het antwoord stelde hem hevig teleur:

 

Uri mag zich niet in een wetenschappelijk onderzoek begeven. Wij zullen u spoedig zeggen waarom. Hij mag vriendschappelijk omgang hebben met geleerden, meer niet. Uri zelf is het dikwijls niet met ons eens, maar wij moeten het op deze manier doen. Gisteren, toen u aan tafel zat, hebben wij uw hond laten verdwijnen – dat hebt u met eigen ogen gezien. Ook dat had een reden.

De volgende dag probeerde Puharich Geller ertoe te bewegen om opnieuw toestemming te vragen voor een onderzoek, maar Uri gooide woedend een suikerpot naar zijn hoofd. Hij wenste zich niet aan de wetenschap uit te leveren, omdat hij de vraag of zijn vermogens echt waren het liefst onbeantwoord liet. Wel was hij bereid om Targ en Puthoff informeel te ontmoeten. Deze ontmoeting verliep beter dan hij had verwacht. De parapsychologen waren zeer onder de indruk van Uri’s verrichtingen. Zij probeerden hem over te halen om naar hun laboratorium te komen. Puthoff (die een hoge OT-status had bereikt binnen de Scientology Kerk) verklaarde: ‘De omstandigheden voor een experiment zijn nergens zo gunstig als in het SRI.’ En Targ voegde daar aan toe: ‘We gaan Uri immers niet vragen in het laboratorium dingen te doen die hij hier vanavond niet heeft gedaan.’ In de loop van de avond ontstond er volgens Puharich ‘een bijzondere sfeer van saamhorigheid en kameraadschap’, die ertoe leidde dat Geller zijn mening herzag. Targ en Puthoff mochten hun onderzoek uitvoeren, dat zij later publiceerden in het gezaghebbende wetenschappelijke tijdschrift Nature.

Geller toont met professionele smile een gebogen sleutel aan Prof. TaylorPuharich nam Geller ook mee naar Engeland, waar hij contacten had met dr. Ted Bastin van de Universiteit van Cambridge. Eind 1973 kreeg Geller grote bekendheid door een optreden voor de BBC, waarbij John Taylor aanwezig was, een professor in de toegepaste wiskunde, die wel vaker aan tv-uitzendingen meewerkte. Twee vorken en een lepel bogen krom. Taylor was verbijsterd en had het gevoel dat zijn hele wereldbeeld in één klap onderuit was gehaald. Hij stortte zich meteen op het onderzoek naar de talloze kinderen die zich als navolgers van Geller aanmeldden.

Professor David Bohm en professor John Hasted, twee holistisch georiënteerde deskundigen op het gebied van de kwantummechanica, raakten eveneens geïnteresseerd en nodigden Geller uit voor een aantal informele experimenten aan het Birkbeck College in Londen. En opnieuw deed hij iedereen versteld staan door onder andere een geigerteller in beroering te brengen. Ook Hasted raakte na deze ervaring in de ban van lepelbuigende kinderen, waarover hij in 1981 het boek The Metal-Benders publiceerde.

Het onderzoek naar Geller werd vooral ter hand genomen door fysici die zich nog niet eerder op het terrein van de parapsychologie hadden begeven. Zij voorzagen Geller van een wetenschappelijk keurmerk, waarvan hij grif gebruik maakte door er voortdurend op te wijzen dat zijn wonderdaden objectief vastgesteld waren door geleerden van formaat. Een groot aantal van deze semi-wetenschappelijke experimenten en observaties werd gebundeld onder de titel The Geller Papers (Panati 1976).

De gevestigde parapsychologen waren niet gelukkig met deze situatie en stelden zich terughoudend op. Zij waren er niet van overtuigd dat iedere wetenschapper zonder meer in staat moet worden geacht om parapsychologisch onderzoek uit te voeren. Bovendien maakten Gellers voortdurende successen hen wantrouwig. Zijn wonderen leken verdacht veel op die van de talloze frauderende mediums uit de beginjaren van de parapsychologie. De parapsychologen wilden niet het risico lopen opnieuw geassocieerd te worden met dergelijke praktijken, want dat zou hun wetenschappelijke pretenties ernstig kunnen schaden. Ze volgden het gebeuren daarom op afstand en hoopten er het beste van.

De zogenaamde ‘parafysici’ waren nog niet door schade en schande wijs geworden en verkondigden aan iedereen die het horen wilde dat Geller superkrachten bezat. John Taylor liet via de Guardian weten: ‘Het kernprobleem is nu niet langer de vraag of het fenomeen (het Geller-effect) zich voortdoet, maar hóé het zich voordoet. Het is een zeer belangrijk fenomeen dat ons nieuwe dingen over de mens zal leren.’

De skeptici kwamen al spoedig tegen Geller en zijn aanhang in het geweer. In de New Scientist en in Time verschenen kritische artikelen waarin Uri werd beticht van list en bedrog. Beide tijdschriften hadden hem uitgenodigd voor een demonstratie, maar bij de New Scientist kwam hij niet opdagen, terwijl hij bij Time geen succes boekte. Dat laatste was waarschijnlijk te danken aan de aanwezigheid van de goochelaar James Randi. Toen Randi later aan de Amerikaanse tv-show van Johnny Carson meewerkte, boekte Geller evenmin succes. Randi betoogde in zijn boek The Magic of Uri Geller (1975) dat Geller slechts goocheltrucs liet zien. Het sterkste bewijs dat hij daarvoor leverde, waren zijn eigen demonstraties, waarmee hij Geller evenaarde of zelfs overtrof. Zo wist hij een aantal gelovigen te ontnuchteren, terwijl hij bij anderen twijfel zaaide.

Eind 1977 voerde Randi een gesprek met Gellers ex-manager, Yasha Katz, die bekende dat hij zijn werkgever verscheidene malen had geholpen bij het plegen van bedrog. Zo was hij de kamer van een producer binnengeslopen om er achter te komen welke tekening Uri tijdens een tv-uitzending moest raden. Ook zag hij verscheidene malen hoe Geller van achter zijn rug voorwerpen omhoog gooide, zodat het leek alsof ze uit het niets te voorschijn kwamen. Hoewel Katz verklaarde dat Geller naar zijn mening niet uitsluitend trucs gebruikte, kon hij daarmee diens reputatie niet redden. Al snel werd overal bekend dat GelIer definitief was ontmaskerd, en vele jaren hoorde men niets meer van hem.

boek van Geller & PlayfairIn 1986 maakte hij een sterke come-back met het boek The Geller Effect. Het werd geschreven door Guy Lyon Playfair, een lid van de Society for Psychical Research. Hij nam Geller in bescherming tegen de critici, die hij consequent heksenjagers en lasteraars noemde. Volgens Playfair had niemand ooit bewezen dat Geller een bedrieger was. Degenen die beweerden dat ze hem bedrog zagen plegen, konden zich best vergist hebben en bovendien spraken zij wellicht niet altijd de waarheid. Dat laatste gold onder andere voor Yasha Katz, die op aandrang van Geller bereid was om onder ede te verklaren dat hij zijn voormalige werkgever nooit had geholpen bij het plegen van bedrog. Volgens Katz waren zijn eerdere uitspraken te wijten aan een financieel meningsverschil tussen hem en Geller, dat kennelijk inmiddels was opgelost. Ook van Hanna Shtrang had Geller niets meer te duchten, want zij was met hem getrouwd.

Het grootste deel van het boek werd in beslag genomen door de verhalen die Playfair uit Gellers mond had opgetekend. Uri beschreef onder meer zijn contacten met de Mexicaanse president, de CIA en een aantal rijke zakenlui, en hij beweerde veel geld te verdienen met het opsporen van goud en olie. In opdracht van een zekere heer D., ‘de president van een multinationaal bedrijf’, reisde hij naar Brazilië om goud te zoeken. Als we Geller mogen geloven, kreeg hij al voor zijn vertrek een miljoen dollar uitbetaald! Over de resultaten van zijn goudjacht had hij echter niets concreets te melden.

Geller had zijn aanpak duidelijk aangepast aan de eisen van de jaren tachtig. Hij richtte zijn destructieve krachten bij voorkeur op computerschijven en distantieerde zich van Puharichs UFO-religie: ‘Ik moet toegeven dat ik het ook een beetje gênant vond. U mag niet vergeten dat al dat fantasiemateriaal naar boven werd gehaald terwijl ik onder hypnose was, en ik kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor wat mijn verbeelding onder dergelijke omstandigheden voortbrengt.’

Als bewijs van zijn grote rijkdom liet Geller zijn kapitale villa aan de Theems van alle zijden fotograferen voor het tijdschrift Esotera (maart 1987). Hierin werden ook foto’s afgedrukt van zijn Mercedes, zijn zwembad, zijn jacht, zijn helikopter en zijn twee kinderen. Op de vraag of hij inmiddels bereid was een overtuigend wetenschappelijk bewijs te leveren voor zijn paranormale gaven antwoordde Geller: ‘Op het moment is er mij weinig aan gelegen het bewijs te leveren. Wat mij betreft verloopt alles uitstekend.’

Hoe Geller zijn trucs kon uitvoeren

Er bestaan verschillende manieren om sleutels en lepels schijnbaar psychokinetisch te verbuigen. De methode die Geller meestal gebruikte, was volgens waarnemers erg simpel. Hij wachtte op een moment waarop de toeschouwers even waren afgeleid. Dat gaf hem de gelegenheid het voorwerp bliksemsnel te buigen door er druk op uit te oefenen. Zo kun je een sleutel buigen door hem tegen de zijkant van je stoel te drukken of hem door een opening in een andere sleutel steken, zodat je een bruikbare hefboomwerking krijgt. Geller had alle tijd om een gunstige gelegenheid af te wachten, want hij hoefde zijn trucs niet snel uit te voeren, zoals dat van een goochelaar wordt verwacht. Alle mislukkingen kon hij bovendien toeschrijven aan onvoorspelbare storende factoren, zoals vermoeidheid en slechte vibraties.

Geller gebruikte allerlei methoden om de aandacht van zijn toeschouwers in de verkeerde richting te sturen. Hij was veel in beweging, praatte onophoudelijk, gaf voortdurend aanwijzingen en switchte steeds van het ene experiment naar het andere. Meestal lagen er verschillende testvoorwerpen in zijn buurt. Hij schiep zodoende een maximum aan chaos om zich heen, waardoor anderen het spoor bijster raakten. Vaak beweerde Geller dat water of metaal zijn krachten konden versterken om vervolgens naar een wasbak of centrale verwarming te kunnen lopen. Zo onttrok hij zich even aan de blik van de toeschouwers, wat hem de gelegenheid gaf bedrog te plegen.

De psycholoog David Marks maakte deze manoeuvre mee tijdens een persconferentie in Nieuw-Zeeland. Hij probeerde daar te filmen hoe Uri een sleutel boog. Toen het buigen niet erg wou lukken, vroeg Geller aan Marks of het verwarmingsrooster naast hem van metaal was. Volgens Marks kon daarover nauwelijks twijfel bestaan en hij klopte met zijn linkerhand even op het rooster, terwijl hij ondertussen bleef doorfilmen. Geller nam daar geen genoegen mee en hij kreeg Marks zover dat deze zijn camera weglegde om hard op het metaal te kunnen kloppen. Precies op dat moment liep Uri snel naar hem toe en bracht de sleutel in de buurt van het rooster. Marks begon meteen weer te filmen. Een nauwkeurige analyse van zijn filmbeelden wees uit dat de sleutel al gebogen was voordat Geller zijn bezweringsformule (‘Buig, buig, buig’) uitsprak. Kennelijk had hij de sleutel gebogen, terwijl hij naar het rooster toeliep (Marks en Kammann 1980).

Wanneer Geller er in slaagde een sleutel ongemerkt te buigen, hield hij dat eerst nog enige tijd voor zijn publiek verborgen. Hij legde de sleutel weg om zijn krachten op een andere te beproeven of hij hield de sleutel zodanig vast dat de buiging niet zichtbaar was. Pas wanneer de toeschouwers weer de indruk hadden dat zij precies konden zien wat er gebeurde, begon Geller zachtjes over het metaal te wrijven. Hij vertelde met toenemend enthousiasme dat hij het week voelde worden. Soms liet hij iemand het uiteinde van een sleutel vasthouden en vroeg hem of de sleutel naar zijn oordeel warmer werd. De meeste mensen beaamden dat en inderdaad worden sleutels warmer als je ze in de hand houdt. Vervolgens bracht Geller de buiging langzaam in beeld (bijvoorbeeld door het voorwerp te draaien), terwijl hij uitriep: ‘Kijk hij buigt!’ Veel toeschouwers ondergingen zo de suggestie dat zij het voorwerp spontaan hadden zien buigen, want dat was wat zij verwachtten te zien.

Geller maakte waarschijnlijk ook gebruik van voorgebogen lepels. Wanneer je een lepel in beide handen neemt en enige malen snel heen en weer buigt, wordt de lepel zo slap dat hij al buigt wanneer je hem bij het uiteinde van de steel vasthoudt. Geller pakte dergelijke lepels met duim en wijsvinger bij het buigpunt op. Met zijn linkerhand hield hij het uiteinde van de lepel vast, terwijl hij langzaam en ongemerkt de steun die hij met zijn rechterhand gaf verminderde, zodat de lepel spontaan vooroverboog. Er zijn nog meer manieren om deze truc uit te voeren, maar goochelaars zoals James Randi zijn helaas niet bereid ál hun beroepsgeheimen prijs te geven. [inmiddels zijn bijna alle geheimen op dvd verkrijgbaar – zie naschrift]

Sommigen beweerden dat zij Geller een voorwerp hadden zien buigen zonder het aan te raken. In werkelijkheid hadden ze dan slechts gezien dat hij het voorwerp niet hanteerde op het moment dat de buiging volgens hen spontaan had plaatsgevonden. Ze realiseerden zich niet dat hij het voorwerp al in een eerder stadium had kunnen buigen. Vaak ontdekten journalisten allerlei verbogen voorwerpen pas nadat hij met zijn medewerkers weer was vertrokken. Geller beweerde dat hij moeite had om zijn krachten te richten. Daardoor was het voor de toeschouwers, die van tevoren niet wisten wat er ging gebeuren, onmogelijk om hun aandacht op de juiste plaats te richten.

Gellers grootste wonderen vonden altijd onverwachts plaats. Zo meldden verscheidene journalisten dat er tijdens hun gesprek met Geller plotseling een voorwerp uit de lucht was komen vallen. Michael Brown beschrijft in zijn boek Psycho Kinese (1976) hoe hij getuige was van een dergelijk voorval toen hij Geller bezocht in diens New-Yorkse flat. Tijdens het gesprek klonk opeens een luide knal vanuit een hoek van de kamer. Brown zag een houten schaakbord bewegen, liep er naar toe en constateerde dat er een grote steen op was gevallen. Onder excuses voor zijn scepsis liep hij naar een kast orn te kijken of zich daarin misschien een medeplichtige verborgen hield, die de steen had kunnen gooien. Ook controleerde hij of de deur van de flat nog steeds afgesloten was. Brown vond echter niets dat op bedrog wees. Wel schreef hij: ‘Nu was Uri’s secretaresse naar ons toe gekomen van haar bureau, dat in een uitbouw van de kamer stond en vroeg wat er aan de hand was.’ Aan de mogelijkheid dat deze medewerkster van Geller de steen had geworpen, besteedde Brown merkwaardig genoeg geen aandacht.

Geller bleef niet recht voor de lens staanDe meeste journalisten zouden in hun verslag de secretaresse niet eens hebben genoemd. Zij lieten schijnbaar irrelevante details achterwege en maakten een ordelijk verhaal van de chaotische stroom van gebeurtenissen waarvan ze getuige waren geweest. De lezers kregen daardoor de indruk dat bedrog uitgesloten was. Fotografen deden hetzelfde door middel van fotoreeksen. De foto’s toonden Geller in verschillende stadia van het buigproces en gaven de indruk dat hij de hele tijd recht voor de lens was blijven staan. Dat was in werkelijkheid niet het geval. Zelfs Geller liet weten dat het hem zeer frustreerde, dat de meest overtuigende wonderen altijd plaatsvonden als de camera verkeerd stond gericht of de filmrol vervangen moest worden.

Ooggetuigenverslagen van mensen die een goochelact hebben gezien, zijn doorgaans verre van accuraat, omdat de details waarin het geheim van een truc verscholen ligt, over het hoofd worden gezien. Een aardig voorbeeld daarvan vormde het optreden van een pseudo-paragnost in een tv-show van Ruud ter Weyden. De paragnost liet het aanwezige publiek korte boodschappen op uitgedeelde velletjes papier schrijven. De briefjes werden dichtgevouwen in een doos verzameld. Na een muzikaal intermezzo pakte de paragnost met een bovenmaatse pincet een briefje uit de doos en hield het tegen zijn voorhoofd. Vervolgens vertelde hij wat er op het ongeopende briefje stond en we zagen het verbaasde gezicht van de dame van wie de boodschap afkomstig was. Dit herhaalde zich enige malen, waarbij Ruud ter Weyden telkens controleerde of de tekst op de briefjes inderdaad overeenkwam met de uitspraken van de paragnost. Dat bleek steeds het geval. De presentator verzekerde de kijkers ervan dat de paragnost de briefjes beslist niet van tevoren had kunnen inzien, omdat hij tijdens het muzikale intermezzo naar achteren was gelopen.

Was hier een wonder gebeurd? Neen, het volgende scenario geeft een simpele verklaring voor deze stokoude truc. De paragnost nam een van de briefjes stiekem mee naar achteren en las wat erop stond. (Wellicht kreeg hij het briefje achter de schermen van een medewerker die tijdens de inzameling in het publiek zat.) De aldus verkregen informatie onthulde hij nadat hij met zijn pincet het eerste nog dichtgevouwen briefje uit de doos had gepakt. Schijnbaar om zichzelf te controleren, vouwde hij dit briefje open en verkreeg zo de informatie die hij in zijn volgende poging kon onthullen. Het briefje dat Ruud ter Weyden mocht voorlezen, was niet het briefje dat de paragnost zojuist uit de doos had gepakt. Dat briefje overhandigde hij pas bij de volgende poging, zodat hij steeds een briefje voorlag op de toeschouwers.

Ik sprak verschillende mensen die dit tv-programma hadden gezien. Geen van hen had opgemerkt dat de paragnost de briefjes zelf openvouwde. Wel herinnerden ze zich goed dat hij ze met een groot pincet had vastgehouden. Dat gaf hun de suggestie dat hij ze in het geheel niet had aangeraakt. Bovendien werd het openvouwen van de briefjes nauwelijks in beeld gebracht. Dit voorbeeld illustreert hoe een goochelaar de toeschouwers voor de gek kan houden wanneer die niet weten waarop ze moeten letten.

Wanneer iemand zijn wonderbaarlijke ervaringen met Uri GelIer beschrijft, kunnen we er meestal niet achter komen wat er werkelijk is gebeurd, omdat bepaalde essentiële details in het verhaal ontbreken. Soms is het echter mogelijk om tussen de regels door te lezen hoe Geller het ‘m lapte. Dat is bijvoorbeeld het geval in het verslag van de Israëlische parapsycholoog H. C. Berendt (1986). Berendt had een klein doosje meegenomen dat hij met sellotape stevig had dichtgeplakt. Hij gaf het aan Geller, die probeerde te raden wat erin zat. Het grootste deel van het experiment werd met een cassetterecorder opgenomen, zodat we weten wat er werd gezegd.

Voordat Geller iets over de inhoud van het doosje had verteld, zei hij: ‘Chaim, ik zal je vertellen wat ik te weten kom. Mag ik het doosje na afloop openmaken?’ De parapsycholoog willigde dit verzoek onmiddellijk in. Geller gaf hem vervolgens de opdracht een rechthoek te tekenen en zich daarin het verborgen voorwerp voor te stellen. Nadat Berendt dit had gedaan, vertelde Geller dat hij iets voelde wat zacht en wit was (dat waren de watten waarin het voorwerp lag). Veel meer informatie kon hij nog niet geven. Daarom gaf hij Berendt de opdracht een driedimensionale tekening van het doosje te maken. Ten slotte vroeg hij om het notitieblok en maakte na enkele minder geslaagde aanzetten een accurate tekening van het verborgen voorwerp. Hij vermoedde dat het een fossiel zou kunnen zijn en dat was inderdaad het geval.

‘Mag ik het nu openmaken?’ vroeg Geller enthousiast. Berendt knikte en Geller begon meteen verwoed aan het sellotape te trekken. Berendt vergeleek hem met een klein kind dat zijn kerstcadeau niet open kan krijgen. De laatste strook sellotape trok Uri met zoveel geweld los dat het kartonnen doosje kapotscheurde. Bij het zien van de inhoud gaf hij een vreugdeschreeuw en na afloop verklaarde hij vol trots een dergelijk kunststukje nog niet eerder te hebben uitgehaald.

Tijdens het experiment had Berendt het gevoel alsof hij naar het ongecompliceerde en emotionele gedrag van een kind zat te kijken. Dat gaf hem de indruk dat hij de situatie geheel in de hand had. Vermoedelijk waren de rollen in werkelijkheid omgedraaid. Niet Geller, maar Berendt was degene die zich naïef gedroeg. Gellers gedrag was zonder twijfel veel geraffineerder dan hij deed voorkomen. Niet voor niets vroeg hij tweemaal of hij het doosje mocht openmaken om het ten slotte kapot te scheuren. We mogen aannemen dat hij er een gat in maakte op het moment dat Berendts aandacht even was afgeleid. In eerste instantie voelde hij alleen watten en daarom gaf hij Berendt een tweede tekenopdracht. Terwijl de parapsycholoog een kubus tekende en zich daarin het fossiel voorstelde, had Geller alle gelegenheid met zijn vinger de inhoud van het doosje te verkennen.

Het ware meesterschap van Geller was erin gelegen dat hij een situatie wist te creëren waarin Berendt er niet toe kwam om het doosje te inspecteren voordat het werd opengemaakt. Toen Geller vroeg ‘Mag ik het nu openmaken?’ zag Berendt hem popelen van ongeduld en gunde hem de beloning die hij reeds eerder had toegezegd. Geller speelde met overtuiging de rol van het gretige kind. Dat bood hem de kans alle sporen van braak uit te wissen door het doosje kapot te maken. Deze interpretatie bewijst niet dat Geller werkelijk bedrog heeft gepleegd. Wel is het de meest eenvoudige verklaring voor zijn opmerkelijke succes.

Soms demonstreerde Geller zijn helderziende gaven door tekeningen te reproduceren die in gesloten enveloppen zaten. In dat geval was het meestal niet nodig om de enveloppen stiekem te openen. Maak maar eens een tekening op een vel papier, vouw het papier tweemaal doormidden en stop het in een envelop. Als je de envelop nu stevig tegen het papier aandrukt en zorgt voor een gunstige lichtval, kun je de lijnen van de tekening vaag onderscheiden. (Dat lukt nog beter door er een penlight achter te houden of door de envelop met alcohol te bevochtigen.) Geller had eveneens deze mogelijkheid, want hij hanteerde de enveloppen meestal langdurig. David Marks en Richard Kammann (1977) stopten drie tekeningen die eerder aan Geller waren voorgelegd opnieuw in enveloppen, die een aantal studenten korte tijd mochten inspecteren. Sommige studenten wisten de tekeningen even nauwkeurig te reproduceren als Geller had gedaan. Zij slaagden er bovendien evenmin als Geller in de derde afbeelding na te tekenen. Dat kwam omdat de omtrek deze tekening geheel onherkenbaar werd wanneer het papier was gevouwen. Uri Geller tekende precies de vorm die door de envelop heen zichtbaar was.

Een sterk staaltje van psychokinese, dat Geller in de meeste tv-shows liet zien, was het weer in gang zetten van oude horloges. Hij riep de kijkers op horloges die waren blijven stilstaan in hand te houden en velen belden de studio om te melden dat hun horloge weer was gaan lopen. Volgens Guy Lyon Playfair (Geller & Playfair 1986) spreekt dit ‘bewijsmateriaal van het publiek op overtuigende wijze in Gellers voordeel’. Kennelijk wist hij niet dat de goochelaar Milbourne Christopher hetzelfde presteerde tijdens een aantal radio- en tv-shows die in 1975 plaatsvonden. Meer dan duizend mensen belden op om een wonder te rapporteren (Booth 1986).

Marks en Kammann (1977) ontdekten een doodsimpele verklaring voor het mirakel. De meeste horloges blijven niet stilstaan vanwege een mechanisch defect, maar omdat de olie zich heeft vastgezet of omdat er stof in het horloge zit. Wanneer je een dergelijk horloge opwindt en enige tijd in je gesloten hand houdt, die je wat heen en weer beweegt, dan heb je een goede kans dat het gaat lopen. Door de warmte van je hand wordt de olie vloeibaar, terwijl de bewegingen die je maakt het mechaniek tijdelijk weer in gang kunnen zetten. [Uiteraard werkt dit niet met de hedendaagse digitale horloges.]

Geller kon ook de stand van een kompasnaald beïnvloeden. Playfair gaf de volgende beschrijving van deze truc:

 

Hij knielde op de betonnen vloer, met beide handen op de vloerbedekking steunend, concentreerde zich even krachtig en knikte toen met zijn hoofd afgemeten naar het kompas, alsof hij een hond was die erin wilde bijten. Terwijl hij dat deed stootte hij een duidelijk gekreun uit. Ik keek vanaf een paar centimeter naar de naald.

‘Ja,’ zei ik. ‘Hij heeft heel even bewogen.’ Dat had hij niet, maar ik dacht dat zo’n reactie, ook al was ze onwaar, hem zou aanmoedigen, en dat was ook zo. Hij probeerde het opnieuw en dit keer draaide de naald minstens vijftien graden zonder te vibreren. Vanaf het punt waar ik toekeek kon ik zien dat hij de tafel niet aanraakte …

Ik kan alleen maar zeggen dat Uri zonder enige twijfel een kompasnaald kan laten bewegen door zijn hoofd er dichtbij te brengen. Hij kan diezelfde beweging ook maken zonder de naald te bewegen, en dat zou dan de mogelijkheid uitschakelen van een ‘verborgen magneet’ in zijn haar, zijn hals of zijn mond. (Geller & Playfair 1986, p. 256-257)

We mogen aannemen dat de naald inderdaad niet op de beweging van Uri’s hoofd reageerde, want een goede goochelaar zorgt ervoor dat de toeschouwers hun aandacht op de verkeerde plaats richten. Wie Playfairs beschrijving nauwkeurig leest, zal opmerken dat Geller zijn tweede poging niet op de vloer uitvoerde, maar aan een tafel. Dat gaf hem de mogelijkheid om ongemerkt zijn voet in de buurt van het tafelblad te brengen. In zijn schoen bevond zich wellicht een kleine magneet of een stuk metaal. Playfair keek van dichtbij toe, zodat hij beslist niet kon zien wat er onder de tafel gebeurde.

Al deze voorbeelden mogen duidelijk maken dat Geller zijn effecten doorgaans met simpele middelen kon bereiken. Wie zelf wil ervaren hoe eenvoudig het is om anderen te verbazen, vindt achter in dit boek een drietal zeer effectieve goocheltrucs.

Experimenten met Geller

In 1972 en 1973 bezocht Geller gedurende enkele weken het Stanford Research Institute, waar hij meewerkte aan een groot aantal experimenten van Russell Targ en Harold Puthoff. In een film van het SRI was onder meer te zien hoe hij een voorwerp opspoorde dat in een afgesloten blikje zat. Tien blikjes stonden in een open doos en geen van de aanwezigen wist welk blikje gevuld was. Geller wees steeds een leeg blikje aan, dat door een assistent uit de doos werd verwijderd, totdat uiteindelijk het volle blikje overbleef. Dit is een aardige truc, maar beslist geen wetenschappelijk experiment. Door de lege blikjes te laten verwijderen, worden ook de overige enigszins in beweging gebracht, en volle blikjes trillen anders dan lege. Het verschil is na enige oefening duidelijk waarneembaar. Targ en Puthoff schenen zich niet te hebben afgevraagd waarom Geller zo’n omslachtige methode gebruikte om zijn doel te bepalen.

De film van het SRI toonde ook een experiment waarin Geller raadde hoeveel ogen een dobbelsteen aangaf die zich in een gesloten archiefdoos bevond. Volgens Targ en Puthoff werd de doos eerst goed geschud en schreef Uri de uitkomst van de worp op voordat de doos werd geopend. In totaal zouden slechts tien pogingen zijn ondernomen. Acht daarvan waren succesvol, terwijl Geller tweemaal geen keuze maakte. De toevalskans op zo’n resultaat is kleiner dan één op een miljoen. Met deze demonstratie had Geller zelfs de grootste skepticus binnen een half uur kunnen overtuigen, maar om de een of andere reden prolongeerde hij zijn voorstelling niet.

James Randi wees erop dat Geller van een truc gebruik had kunnen maken wanneer de onderzoekers hem de kans hadden geboden de doos vast te pakken. Targ en Puthoff beweerden dat hun video-opnames aantoonden dat daarvan geen sprake was geweest, maar ze lieten slechts één van de tien experimenten zien. Dat was (toevallig?) een experiment waarin Geller geen definitieve keuze maakte. Martin Gardner (1982) informeerde bij Puthoff naar de filmbeelden van de overige pogingen, maar kreeg te horen dat daarvan geen opnames waren gemaakt.

De enige serie experimenten die de beide parapsychologen uitvoeriger hebben beschreven, vond in augustus 1973 plaats. Om Geller beter te kunnen controleren, werd hij opgesloten in een kamer met dubbele stalen wanden. Pas nadat hij veilig in zijn hok zat, kozen de onderzoekers een willekeurig woord uit het woordenboek en maakten daar een tekening van. Geller maakte ook een of meerdere tekeningen, die vergeleken werden met het origineel. De overeenkomsten waren dikwijls frappant. Inmiddels zijn echter verscheidene details bekend geworden die de betrouwbaarheid van dit onderzoek op losse schroeven zetten.

De psychologen David Marks en Richard Kammann (1980) ontdekten een gat van bijna 10 cm in doorsnede waarlangs de kabel van een intercom de stalen kamer werd binnengeleid. Ook zagen zij dat er een raampje in de kamer zat. Volgens Targ en Puthoff kon Geller desondanks niet naar buiten kijken, omdat zij het gat volgestopt hadden met katoen en het raampje was afgedekt met een prikbord. Toch kunnen we er niet zeker van zijn dat Geller werkelijk niet in de kamer van de onderzoekers heeft gekeken, want hij zat alleen in de stalen kamer, zodat niemand hem in de gaten kon houden. Het is bovendien mogelijk dat hij hulp kreeg van Shipi, die zich steeds in de buurt bevond. Er zijn verschillende manieren denkbaar waarop hij Geller informatie had kunnen verschaffen, bijvoorbeeld door middel van klopsignalen.

Charles Rebert, als psycholoog verbonden aan het SRI, kreeg de kans om Geller opnieuw te onderzoeken. Hij zorgde ervoor dat tijdens het onderzoek geen van de aanwezigen wist welke tekeningen er geraden moesten worden. Die bevonden zich in afgesloten enveloppen, die Geller niet ter hand werden gesteld. Dat maakte uitgebreide veiligheidsmaatregelen overbodig. Onder deze omstandigheden boekte Geller geen enkel resultaat. Rebert deed later een boekje open over het onderzoek van zijn collega’s. Hij vertelde een zeer grote hoeveelheid tekeningen te hebben zien liggen, terwijl Targ en Puthoff het deden voorkomen alsof de tekeningen die zij publiceerden de enige waren (Randi 1982b).

Het onderzoek aan het SRI was in eerste instantie gericht op Gellers vermogen om metaal te buigen, maar zijn krachten lieten het steeds afweten zodra de omstandigheden beter werden gecontroleerd. Dat was de reden waarom de twee parapsychologen hun heil zochten bij Uri’s vermogen tot buitenzintuiglijke waarneming. Over hun PK-experimenten publiceerden zij vrijwel geen gegevens.

Gellers psychokinetische krachten werden volgens Charles Panati, de samensteller van The Geller Papers, wel overtuigend aangetoond door Eldon Byrd, een laboratoriummedewerker van het Naval Surface Weapons Center. Panati beweerde dat hij Byrds onderzoeksverslag met toestemming van het Departement van Defensie mocht publiceren. Later bleek evenwel dat Byrd het onderzoek op eigen houtje had uitgevoerd in een plaatselijk occult centrum. Hij maakte gebruik van nitinol, een legering van nikkel en titanium, die een ‘geheugen’ heeft. Een verbogen draad nitinol trekt bij verhitting vanzelf weer recht. Met de draden die Byrd Geller ter hand stelde, gebeurde juist het omgekeerde: ze trokken in kokend water krom. Volgens Byrd kon dit effect alleen worden bereikt door het metaal met een bunsenbrander te verhitten en het daarna met een tang te verbuigen.

Martin Gardner (1977) ontdekte een eenvoudiger methode. Hij boog de nitinoldraad bij kamertemperatuur onder een scherpe hoek en boog hem vervolgens weer recht. Toen hij de draad daarna in kokend water hield, trok deze vanzelf krom. Byrd beweerde dat verscheidene metallurgen van het Naval Surface Weapons Center vruchteloos hadden geprobeerd om de door Uri verbogen draad weer recht te krijgen. Zij hadden de draad in een luchtledige ruimte verhit tot een zeer hoge temperatuur, maar de knik keerde op onverklaarbare wijze terug nadat het metaal was afgekoeld. Het marinelaboratorium ontkende in een openbaar memorandum een dergelijke proef te hebben uitgevoerd. Byrd riep daarom de hulp in van de parafysicus Ronald Hawke. Die had echter geen moeite om de draad weer recht te krijgen en hielp daarmee het wonder de wereld uit.

Al met al waren de experimenten met Uri Geller niet erg overtuigend. Hij paste er steeds goed voor op zich niet door al te kritische wetenschappers te laten onderzoeken, die een valstrik voor hem hadden kunnen spannen. In 1978 liet hij zelfs weten in het geheel niet meer te willen meewerken aan wetenschappelijk onderzoek.

James Randi betoogde dat wetenschappers in het vervolg ervaren goochelaars zouden moeten raadplegen bij het opzetten van experimenten met wondermensen. Juist goochelaars zijn vaak het beste in staat maatregelen te nemen die bedrog kunnen voorkomen, want zij kennen de vele subtiele praktijken waarmee men anderen om de tuin kan leiden. Volgens Randi waren de onderzoekers van Uri Geller zich nauwelijks bewust van mogelijke trucs. Om hem niet te ontstemmen, kwamen ze tegemoet aan veel van zijn wensen en gaven hem zo de mogelijkheid voor een deel zijn eigen werkomstandigheden te bepalen. Hasted en Bohm (1976) merkten bijvoorbeeld dat hun experimenten veel beter verliepen wanneer Geller zich goed kon vinden in de opzet daarvan. Ook constateerden zij dat de vermeende paranormale verschijnselen vaak onverwachts optraden en uitbleven wanneer zij hun aandacht te sterk op het onderzoek richtten. Een informele sfeer bleek tot de beste resultaten te leiden. Dat is precies wat een goochelaar nodig heeft. Wanneer je hem de vrije hand geeft, kun je verwachten dat er de meest onbegrijpelijke dingen gebeuren.

Gellers pleitbezorgers

De pleitbezorgers van Uri Geller erkenden dat ook goochelaars tot verbazingwekkende prestaties in staat zijn. De bekende publicist Colin Wilson gaf in zijn boek The Geller Phenomenon het volgende commentaar op een demonstratie van James Randi:

 

Wanneer Randi zou hebben beweerd dat hij de truc met behulp van bovennatuurlijke krachten tot stand had gebracht, dan zou ik geneigd zijn geweest hem te geloven. (Wilson 1976, p. 46)

Guy Lyon Playfair had een soortgelijke ervaring met de goochelaar Milbourne Christopher:

 

Met een gewoon stuk kapotgescheurd krantenpapier deed hij dingen die even imponerend waren als dat wat Geller ooit op het toneel heeft gedaan en als hij beweerd had dat hij paranormale gaven had, zou ik er moeite mee hebben gehad hem niet te geloven. Het stuk papier leek op eigen kracht door de kamer te bewegen terwijl ik vlak naast hem stond. Ik ben er nog steeds niet achter hoe hij dat deed. (Geller & Playfair 1986, p. 254)

Wilson en Playflair konden de verschijnselen niet verklaren en waren daarom geneigd ze paranormaal te noemen. Ze onthielden zich echter van een dergelijk oordeel, omdat ze wisten dat ze slechts een goocheltruc hadden gezien, want dat hadden Randi en Christopher hun duidelijk verteld. Geller beweerde daarentegen dat hij nooit trucjes gebruikte, en zijn pleitbezorgers geloofden hem op zijn woord. Wilson zette alle scepsis met een enkele zin overboord: ‘Toen ik Uri op verzoek van de fotograaf in zijn ogen keek, zei mijn instinct mij: Hij is eerlijk’ (p. 138). En Playfair schreef. ‘Ik kan alleen maar getuigen dat Uri voor zover ik het met mijn eigen zintuigen heb waargenomen, nog nooit heeft geprobeerd mij of iemand anders te bedriegen’ (p. 288). Wilson en Playfair baseerden hun geloof in Gellers wonderkrachten in wezen op hun vertrouwen in zijn oprechtheid en niet op zijn feitelijke prestaties. Uiterlijk zagen zij geen verschil tussen Gellers kunststukjes en die van een goochelaar.

Playfair betoogde dat het feit dat goochelaars Geller kunnen imiteren, niet bewijst dat hij zich eveneens van trucs bedient. Deze stelling is juist, maar gaat voorbij aan de kern van de zaak. Skeptici hoeven niet te bewijzen dat Geller bedrog pleegt. En zo’n bewijs is zelfs niet voldoende, want Playfair schreef: ‘Als hij er een paar eenvoudige trucjes bij zou halen om het allemaal echter te laten lijken, zou dat aan de waarde van het eindproduct niets afdoen’ (p. 287). Neen, het is Geller die moet aantonen dat hij meer kan dan we voor mogelijk houden, meer dan een goochelaar ons kan laten zien. Zolang hij daartoe niet in staat of bereid is, hebben we geen reden te veronderstellen dat hij gebruik maakt van paranormale vermogens.

Playfair dacht daar anders over. Hij trachtte zelfs goochelaars in zijn paranormale wereldbeeld in te lijven:

 

Zoals ik zelf ontelbare keren heb meegemaakt, treden paranormale verschijnselen pas dan op wanneer degenen die erbij zijn betrokken, ofwel verwachten dat ze spoedig zullen gebeuren, of geloven dat ze al aan het gebeuren zijn …

Als dit zo is, kan de vraag worden gesteld waarom goochelaars op het toneel niet nu en dan per vergissing echte magie bedrijven, nadat ze als het ware het geloof daarin bij hun publiek hebben opgeroepen. Het antwoord luidt dat naar alle redelijkheid mag worden aangenomen dat ze zoiets soms ook doen. (Playfair, p. 286-287)

Op welke redelijkheid de schrijver zich hier baseert, is volstrekt onduidelijk. Vermoedelijk meent hij dat hij alles paranormaal mag noemen zolang het tegendeel niet onomstotelijk is aangetoond. En dat mag hij ook. Hij moet alleen niet beweren dat zijn standpunt redelijk is.

De parapsycholoog Martin Johnson werd met een soortgelijk halsstarrig geloof geconfronteerd. Hij trachtte zijn collega’s de ogen te openen door de illusionist Ulf Mörling uit te nodigen voor een optreden tijdens een parapsychologisch congres, dat in 1976 te Utrecht plaatsvond. Mörling bleek niet onder te doen voor Geller. Hij boog een dikke spijker die werd vastgehouden door de parapsycholoog John Beloff en reproduceerde een tekening die Johnson de dag daarvoor op de wc had gemaakt en die hij daarna zorgvuldig bij zich had gedragen (in zijn onderbroek!). Vooral Mörlings demonstratie van precognitie was indrukwekkend. Drie parapsychologen noemden een willekeurig cijfer. Onmiddellijk daarna mocht een vierde parapsycholoog een etui uit Mörlings achterzak pakken. Daarin bevond zich een medaillon waarin de drie cijfers in de juiste volgorde stonden gegraveerd.

Hoewel de congresgangers was verteld dat ze naar een goochelact zaten te kijken, waren er volgens Johnson (1982) minstens een tiental parapsychologen die ervan overtuigd raakten dat Mörling over paranormale begaafdheden beschikte zonder het zelf te weten. Zij konden niet geloven dat ook met goocheltrucs dergelijke effecten kunnen worden bereikt.

Navolgers van Geller

Een van de meest succesvolle navolgers van Uri Geller was de Fransman Jean-Pierre Girard, die opmerkelijke prestaties zou hebben geleverd in het laboratorium van de metallurg Charles Crussard. De meeste boeken die dit onderzoek aanhalen (bijvoorbeeld Eysenck 1982) vermelden niet dat Girard zich aanvankelijk presenteerde als goochelaar, gespecialiseerd in GelIer-trucs. Pas toen bleek dat hij sommige parawetenschappers kon overtuigen, besloot hij in Gellers voetsporen te treden.

In een tv-documentaire van de Amerikaanse NBC viel te zien hoe Girard een aluminium staaf boog. Eerst zagen we dat de onderzoeker de staaf over een glazen tafel rolde om te controleren of zij helemaal recht was. Girard, die achter de tafel zat, pakte de staaf op en begon er zachtjes over te wrijven. Deze beelden werden onderbroken door een kort gesprekje met de experimentleider. Daarna keerden we terug bij Girard, die nog steeds aan het wrijven was. De kijkers kregen de indruk dat ze niets essentieels gemist hadden, omdat de staaf er nog steeds recht uitzag. Wie lette op de weerspiegeling in het glazen tafelblad, zag daarentegen dat hij al krom was. Tegen het einde van zijn voorstelling draaide Girard de staaf tussen duim en vingers zodat de buiging plotseling duidelijk zichtbaar werd. Een dergelijke videoregistratie heeft geen enkele waarde, omdat we niet de hele voorstelling te zien kregen. Waarschijnlijk boog Girard het metaal op een moment dat de camera hem niet goed in beeld had. Zuiver aluminium kan vrij eenvoudig met de hand worden verbogen.

James Randi (1982b) kreeg toestemming om in Parijs een experiment met Girard bij te wonen. Eerst liet Charles Crussard hem verscheidene video-opnames zien van eerdere experimenten. Randi raakte daarvan bepaald niet onder de indruk. Hij stelde een aantal regels op voor nieuwe buigproeven:

 

1. De metalen staven moeten zijn voorzien van een codenummer zodat verwisseling uitgesloten is.

2. Er moeten gekleurde strepen op het metaal zijn aangebracht zodat rotatiebewegingen duidelijk zichtbaar zijn.

3. Alle handelingen moeten plaatsvinden binnen een klein gebied zodat niets aan het oog van de videocamera kan ontsnappen.

Onder deze omstandigheden boekte Girard geen succes. Hij werkte later nog mee aan enkele andere experimenten, waarbij eveneens de regels van Randi in acht werden genomen. In alle gevallen faalde hij.

Het is beslist niet onmogelijk om PK-experimenten te beveiligen tegen goocheltrucs. Sommige parawetenschappers hebben echter zo’n groot vertrouwen in de oprechtheid van hun proefpersonen dat zij extra voorzorgsmaatregelen overbodig achten. John Taylor viel zelfs ten prooi aan een stel kleine kinderen, die zijn lepels steeds bogen als hij even niet oplette. In zijn boek Superminds (1975, p. 69) schreef hij hierover:

 

Een merkwaardig kenmerk van het buigverloop is dat het in kleine stapjes schijnt plaats te vinden; een lepel of een vork kan in een fractie van een seconde vele graden buigen. Dat gebeurt vaak wanneer de aandacht van de observator even niet meer is gericht op het te buigen voorwerp.

Mini-GellerTaylor noemde dit het ‘shyness effect’ (verlegenheidseffect). Volgens hem voelden de kinderen zich geremd wanneer onderzoekers hen nauwkeurig in de gaten hielden. Ook professor Hasted merkte het ‘shyness effect’ op. Zijn wonderkinderen leverden hun beste prestaties wanneer ze alleen in een kamertje zaten of voorwerpen mee naar huis mochten nemen. Ook andere effecten traden op: de kinderen konden bijvoorbeeld geen paperclips verbuigen wanneer die in een afgesloten glazen container zaten. Dat lukte wel wanneer er in die container een kleine opening zat. Volgens Hasted bezorgde een gesloten container de kinderen een faalangst, die hun verhinderde het metaal te buigen.

Dat het ‘shyness effect’ ook eenvoudiger kon worden verklaard, bleek toen onderzoekers van de Universiteit van Bath zes zogenaamde mini-Gellers observeerden in hun laboratorium. Thuis slaagden deze kinderen er regelmatig in op onverklaarbare wijze voorwerpen te verbuigen. Een van de onderzoekers, Harry Collins, beschreef zijn bezoek aan het elfjarige meisje Sally, dat er bij die gelegenheid in slaagde verschillende voorwerpen te buigen. Hoewel Collins de voorwerpen nooit goed kon zien op het moment dat ze volgens Sally spontaan bogen, raakte hij toch overtuigd van de bijzondere krachten van het meisje – vooral omdat zij erin slaagde een massieve staaf te laten kromtrekken die geen van de onderzoekers met de hand kon buigen.

Zes wonderkinderen werden uitgenodigd voor een demonstratie in het laboratorium van de onderzoekers. De kinderen mochten hun kunsten vertonen aan twee observators, maar zonder dat ze het wisten werden zij vanachter een grote doorkijkspiegel met behulp van camera’s in de gaten gehouden. De camera’s waren verdekt opgesteld om de kinderen niet al te verlegen te maken. De verborgen onderzoekers keken verrast op toen bleek dat enkele kinderen bedrog pleegden op het moment dat de observators even waren afgeleid. Ook ontdekten ze hoe Sally een metalen staaf kon buigen. Ze boog de staaf onder haar voet meteen nadat de observators haar even alleen hadden gelaten. Aan deze mogelijkheid hadden de onderzoekers nog niet gedacht en pas nu realiseerden zij zich dat Sally tijdens het vooronderzoek steeds buiten hun gezichtsveld was geweest op het moment dat ze haar meest indrukwekkende staaltjes van psychokinese ten beste gaf (Collins & Pinch 1979).

Professor Taylor kwam later tot bezinning en publiceerde een nieuw boek waarin hij het bestaan van psychokinese bestreed (Taylor 1980). Volgens hem zouden PK-verschijnselen alleen veroorzaakt kunnen worden door een vorm van elektromagnetische straling. Hij trachtte deze op het spoor te komen, maar vond geen enkele aanwijzing voor het bestaan ervan. Bovendien ontdekte hij dat geen van zijn proefpersonen erin slaagde onder goed gecontroleerde omstandigheden een wonder te laten plaatsvinden, zelfs Uri Geller niet.

Gedurende anderhalf uur probeerde Geller vruchteloos een metalen strip te buigen, die aan een brievenweegschaal was bevestigd. Bij een eerdere gelegenheid was hij hierin geslaagd, doch ditmaal stonden er op advies van James Randi twee videocamera’s opgesteld, die al zijn handelingen registreerden. Bedrog zou dus niet onopgemerkt kunnen blijven. Geller werd uitgenodigd voor een tweede poging, maar hij kwam nooit meer opdagen. Taylors conclusie was:

 

Wat mij betreft eindigde hier de legende van Uri Geller; als hij niet bereid is zich onder dergelijke omstandigheden te laten testen, kunnen zijn krachten niet authentiek zijn. (Taylor 1980, p. 127)

Sommige parawetenschappers denken daar anders over. Volgens H.C. Berendt maken paranormaal begaafden gebruik van hun creatieve rechterhersenhelft. Deze hersenactiviteit wordt verstoord wanneer een onderzoeker de proefpersoon rationele instructies geeft of wanneer hij blijk geeft van zijn wantrouwen door strenge veiligheidsmaatregelen te treffen. Berendts experimenten met de Israëlische lepelbuiger Rony Marcus hadden daarom meestal een spontaan karakter. De parapsycholoog slaagde er niet in om Rony’s voorstelling van het begin tot het einde op video vast te leggen. Slechts eenmaal kreeg hij toestemming om alles te filmen. Berendt (1986, p. 86) beschreef wat er bij die gelegenheid gebeurde.

 

Toen Rony zijn keuze had gemaakt, leidde hij de gekozen vork door de brede lus van een metalen kroonluchter. Hij hing de luchter met zijn volle gewicht aan de vork. Dat was om te laten zien dat de vork op geen enkele wijze van tevoren was geprepareerd.

We kunnen ons afvragen hoe Rony op het krankzinnige idee kwam om een kroonluchter aan een vork te hangen. De deugdelijkheid van de vork kon toch wel op een eenvoudiger manier worden vastgesteld? Berendt vermeldde niet of het mogelijk was om de verrassende manoeuvre volledig op de film vast te leggen. Vermoedelijk zou zelfs een geroutineerde cameraman daar de grootste moeite mee hebben gehad.

De parapsycholoog erkende dat hij Rony soms op bedrog had betrapt, maar hij meende dat zijn proefpersoon op zulke momenten ‘niet bij zijn volle verstand’ was. Rony verkeerde volgens Berendt in een soort paranormale roes. Wanneer de bijzondere verschijnselen uitbleven, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van kritische waarnemers, maakte hij soms noodgedwongen gebruik van een truc, zonder dat zelf te beseffen. Berendt benadrukte dat we het kind nooit met het badwater mogen weggooien: uit het feit dat Rony soms bedrog pleegde, mogen we niet concluderen dat hij ons niets paranormaals te bieden heeft. Zolang Berendt zijn proefpersoon alle vrijheid gunt, hebben we echter weinig reden om veel belang te hechten aan de gerapporteerde successen. Terugkomend op de vergelijking van het kind en het badwater, zouden we Berendt kunnen adviseren om zich er eerst van te vergewissen dat zijn ‘kind’ inderdaad in bad zit en dat alle kleertjes uit zijn.

Randi’s ‘Project Alpha’

James RandiIn 1979 werd bekend dat een rijke ingenieur, James McDonnell, 500.000 dollar had geschonken aan de Washington University in St. Louis. Het geld was bestemd voor parapsychologisch onderzoek. Onder leiding van Peter Phillips, een parapsycholoog en professor in de natuurkunde, werd het McDonnell Laboratorium opgericht (beter bekend als het Mac Lab). Phillips verklaarde dat hij zich vooral wilde toeleggen op het onderzoek naar psychokinetisch begaafde jongeren. Dit was voor James Randi een ideale gelegenheid om zijn zogenaamde ‘Project Alpha’ te starten. Met dit project wilde hij aantonen dat een goochelaar ook in een parapsychologisch laboratorium succes kan boeken, omdat de controlemaatregelen soms sterk te wensen overlaten. Al velen hadden hem uitgedaagd om dat persoonlijk te komen demonstreren, maar daar voelde Randi weinig voor. Hij vreesde dat men hem niet de kans zou geven een experiment naar zijn hand te zetten, want een onderzoeker die weet dat hij met een goede goochelaar te doen heeft, is uiteraard extra op zijn hoede. Randi maakte daarom gebruik van de diensten van Steve Shaw en Mike Edwards, twee onbekende goochelaars van respectievelijk 18 en 17 jaar. Zij meldden zich als proefpersonen aan bij het Mac Lab en werden gekozen uit een grote groep gegadigden.

Nog voordat het onderzoek in oktober 1979 van start ging, nam Randi schriftelijk contact op met Phillips om gratis zijn diensten aan te bieden. Bovendien stuurde hij hem een lijst met nuttige onderzoekstips. De professor liet echter weten dat hij zich best zonder de hulp van een professioneel goochelaar kon redden. Helaas bleek hij zijn capaciteiten te hebben overschat. De ‘Alpha-boys’ kregen alle kans om hun trukenarsenaal aan te wenden.

Randi had Phillips geadviseerd om alle testvoorwerpen van een onuitwisbaar merkteken te voorzien en de proefpersonen nooit meer dan één voorwerp tegelijk in handen te geven. In het Mac Lab slingerden evenwel allerlei testvoorwerpen rond, waaraan papieren labels hingen. Wanneer Steve en Mike een testvoorwerp kregen, konden ze de label er gemakkelijk afhalen om die vervolgens te bevestigen aan een identiek voorwerp dat zij al eerder hadden gebogen.

De jongens kregen ook een aantal verzegelde plastic doosjes mee naar huis waarin zich diverse voorwerpen bevonden. Na de doosjes te hebben geopend, bogen zij de voorwerpen in allerlei interessante vormen. Het lakzegel werd vervolgens keurig hersteld. Wanneer dat niet goed lukte, maakten ze een nieuwe zegelafdruk. Het stempel dat de onderzoekers hadden gebruikt, was voor minder dan een dollar bij veel kantoorboekhandels te koop.

Tijdens een ander experiment lieten Steve en Mike een papieren molentje ronddraaien dat zich onder een glazen stolp bevond. Zij hadden ongemerkt een propje aluminiumfolie onder de rand van de stolp gelegd, zodat die niet goed meer afsloot. Door op tafel te blazen konden zij de lucht onder de stolp in beweging brengen. Randi (1983a) gaf nog verscheidene andere voorbeelden van de verrichtingen van zijn pupillen.

Phillips en zijn medewerkers waren zeer onder de indruk en zij schreven een rapport voor het aanstaande congres van de Parapsychological Association, dat in augustus 1981 zou plaatsvinden. Daar wilden zij tevens een aantal video-opnames laten zien van hun experimenten. Voordat het zover was, riep Phillips voor de eerste maal de hulp in van James Randi, die opnieuw zijn diensten had aangeboden. Hij vroeg of Randi hem een video-opname van een nep PK-demonstratie kon toesturen, plus een toelichting op de aangewende methoden. Randi verschafte hem een uitgebreide instructiefilm, die samen met de film van het Mac Lab op de PA-bijeenkomst werd vertoond. De meerderheid van de aanwezigen was het erover eens dat de methoden die Randi liet zien sterk leken op die van Steve en Mike.

Phillips was behoorlijk geschrokken. Hij voerde meteen de controlemaatregelen in die Randi hem had aanbevolen en ontdekte toen dat zijn wonderboys tot niets meer in staat waren. Men zou verwachten dat de carrière van Steve en Mike nu snel ten einde was, maar dat bleek niet het geval. Er waren nog verscheidene argeloze wetenschappers die hen graag wilden testen (Randi 1983b).

Otto Schmitt, een professor aan de Universiteit van Minnesota, gebruikte goedkope digitale horloges als testvoorwerpen. De jongens kregen de opdracht de horloges, die niet konden worden geopend, paranormaal te beïnvloeden. Tijdens de middagpauze nam Mike stiekem een horloge mee naar een zelfbedieningsrestaurant en stopte het in een sandwich die hij vervolgens in een magnetronoven verwarmde. Het horloge sloeg op hol en Schmitt stond perplex. Hij stelde de pers in kennis van het wonder dat hij had mogen aanschouwen.

Williarn Edward Cox, een PA-lid dat bekend stond als goochelexpert, liet zich eveneens overtuigen. Eerder was hij al voor Uri Geller en Ulf Mörling door de knieën gegaan. Hij was ook behulpzaam bij het onderzoek van zijn PA-collega Berthold Schwarz. Deze psychiater annex parapsycholoog beschreef in zijn dikke onderzoeksrapport de hoogst opmerkelijke filmbeelden die Steve Shaw met een 8mm-camera had gemaakt. Op de film was een onverklaarbare ‘werveling’ zichtbaar waarin Schwarz een Jezusportret, een UFO, een vrouwenlichaam en de geboorte van een kind meende te herkennen. Steve vertelde later dat hij op de lens had gespuwd!

Professor Walter Uphoff voerde verscheidene experimenten uit met Mike Edwards. Via de National Enquirer (een boulevardblad) liet hij weten dat Mike als een van de sterkste paranormaal begaafden ter wereld kon worden beschouwd. Hij organiseerde een workshop die gewijd was aan PK-verschijnselen. Behalve Steve en Mike werd ook Uri Geller uitgenodigd om een demonstratie te geven. Randi meldde zich aan als cursist, maar hij ontving als antwoord een brief van Uphoffs advocaat, die hem liet weten dat zijn cliënt niet gesteld was op Randi’s correspondentie. Randi erkende Uphoffs ‘recht om niet geïnformeerd te worden’ en tekende in onder de naam Adam Jersin (een anagram van James Randi). Monsterlijk uitgedost met valse tanden, een rode pruik, cowboylaarzen en kleding van het Leger des Heils verscheen hij in het hol van de leeuw. Daar woonde hij het succesvolle optreden van Geller bij, die naar zijn mening veel van zijn vroegere vingervlugheid had verloren. Na afloop signeerde Geller op verzoek van Adam Jersin een exemplaar van zijn autobiografie, en hij schudde de onverschrokken cowboy argeloos de hand.

Uiteindelijk onthulde Randi in januari 1983 de opzet van zijn Project Alpha en bracht daarmee grote opschudding teweeg. Sommige parawetenschappers veroordeelden in scherpe bewoordingen de wijze waarop hij zijn gelijk had trachten te bewijzen, namelijk door onschuldige onderzoekers moedwillig te bedriegen. Het doel van Randi’s project kon volgens hen niet rechtvaardigen dat daarvoor zoveel kostbare onderzoeksuren werden verspild. Zijn doel sprak hen bovendien niet aan, omdat zij eenvoudig weigerden hun proefpersonen te beschouwen als potentiële bedriegers. Uphoff en Schwarz bleven zelfs volhouden dat Steve en Mike wel degelijk paranormaal begaafd waren, want dat hadden zij zelf vastgesteld.

De skepticus Leon Jaroff schreef in een anoniem artikel voor het tijdschrift Discover (maart 1983) dat het Project Alpha opnieuw duidelijk had gemaakt dat parapsychologen meestal naïeve pseudo-wetenschappers zijn. Die conclusie was echter niet gewettigd, aangezien de voornaamste slachtoffers van het project geen gerenommeerde parapsychologen waren. Het werk van Schwarz en Cox kon niet typerend worden genoemd voor dat van de experimentele parapsychologen van de PA, terwijl Schmitt en Uphoff niet waren aangesloten bij deze organisatie. Van Phillips had men daarentegen meer mogen verwachten, al had hij nog weinig onderzoekservaring. Gelukkig bleek hij bereid om van zijn fouten te leren.

Sommige skeptici verweten Randi zijn neiging om het succes van zijn project te overdrijven (Hövelmann 1984). De socioloog Marcello Truzzi (1987b) was zelfs van mening dat het project gedeeltelijk was mislukt, omdat het onderzoek aan het Mac Lab geen algemene erkenning had gekregen. Hij wees er bovendien op dat Phillips en zijn collega’s in hun publicaties nergens hadden beweerd dat de paranormale gaven van Steve en Mike wetenschappelijk waren vastgesteld. Zij spraken slechts over ‘schijnbare’ PK-fenomenen en ‘vermeende’ Psi-vermogens. Randi beweerde evenwel dat deze nuanceringen pas waren aangebracht nadat hij had laten zien hoe er bedrog zou kunnen zijn gepleegd. Ook schreef hij dat het nooit in zijn bedoeling had gelegen om de reputatie van het Mac Lab definitief te ruïneren (Randi 1983c). Het feit dat hij zelf contact had gezocht met Phillips en hem uiteindelijk de ogen opende, pleit daarbij in zijn voordeel.

Hoe het ook zij, verscheidene vooraanstaande parapsychologen erkenden wel degelijk het belang van Project Alpha. De Parapsychological Association besloot meer te gaan samenwerken met professionele goochelaars. We mogen verwachten dat parapsychologen in de toekomst niet zo gemakkelijk meer warm zullen lopen voor zogenaamde wondermensen. John Beloff maakte dankbaar gebruik van Randi’s adviezen bij een onderzoek naar de vermeende PK-krachten van een jonge Iepelbuiger`. Onder goed gecontroleerde omstandigheden bleven de lepels recht en uiteindelijk kon de jongen op heterdaad worden betrapt met behulp van een verborgen videocamera.

Het bovenstaande stuk is identiek aan hoofdstuk 2 in het boek Parariteiten: een kritische blik op het paranormale. Utrecht: Het Spectrum, 1988.

Naschrift 2007

Inmiddels is er veel meer bekend over allerlei methoden om metalen voorwerpen zogenaamd psychokinetisch te verbuigen. Wie het ook wil leren, kan een instructie-dvd aanschaffen (of downloaden). Richard Osterlind, Banachek en andere goochelaars laten op hun dvd’s precies zien hoe ‘Metal Bending’ in z’n werk gaat. In deze video bij Youtube is een optreden van de mentalist Banachek te zien. Zijn echte naam is Steve Shaw en hij deed mee aan het bovengenoemde Project Alpha.

Zie ook het artikel De nieuwe Uri Geller: een beter goochelaar? op het blog van Skepsis.

Literatuur

Berendt, H.C. (1986), Jenseits des Möglichen? Heder, Freiburg.
Booth, John (1986), Psychic Paradoxes. Prometheus Books, Buffalo NY.
Brown, Michael H. (1976), Psycho-Kinese. Uitgevery Helmond, Helmond, 1976.
Collins, H.M. en T.J. Pinch (1982), Frames of Meaning: The Social Construction of Extraordinary Science. Routledge and Kegan Paul, Londen.
Eysenck, Hans J., en Carl Sargent (1982), Explaining the Unexplained. Book Club Associates, Londen.
Frazier, Kendrick (ed.) (1981), Paranormal Borderlands of Science. Prometheus Books, Buffalo.
id.(ed.) (1986), Science Confronts the Paranormal. Prometheus Books, Buffalo NY.
Gardner, Martin (1982), How not to test a psychic: the great SRI die mystery. Skeptical Inquirer 7 (2), p.33-39, herdrukt in: K. Frazier (ed.) Science Confronts the Paranormal, p.176-181.
Geller, Uri, en Guy Lyon Playfair (1987), Het Geller Effect. Balans, Amsterdam (vertaling van The Geller Effect, Jonathan Cape, Londen, 1986).
Hasted, J.B., D. Bohm, E.W. Bastin en B. O’Regan (1976), Experiments on psychokinetic phenomena. In: C. Panati (ed.) The Geller Papers, p. 183-196.
Hövelmann, Gerd (1984), James Randi und das ‘Projekt Alpha’: böswillige Täuschung oder wichtiges Lehrstuck? Zeitschrift für Parapsychologie und Grenzgebiete der Psychologie 26, p.89-109.
Johnson, Martin (1982), Parapsychologie. De Kern, Baarn.
Marks, David F., en Richard Kammann (1980), The Psychology of the Psychic. Prometheus Books, Buffalo NY.
id. (1977), The Nonpsychic Powers of Uri Geller. The Zetetic 1 (2), p.9-17; herdrukt in: K. Frazier (ed.), Paranormal Borderlands of Science, p.113-121.
Panati, Charles, (ed.) (1976), The Geller Papers. Houghton Mifflin, Boston MA.
Randi, James (1982a), The Truth About Uri Geller. Prometheus Books, Buffalo NY (uitgebreide en herziene versie van The Magic of Uri Geller, 1975).
id. (1982b), Flim-Flam!. Prometheus Books, Buffalo NY.
id. (1983a/b), The Project Alpha experiment. Skeptical Inquirer 7 (4), p. 24-33 en 8 (1), p.36-45.
id. (1983c), James Randi replies. Skeptical Inquirer 8 (2) p.186-187.
Taylor, John (1975), Superminds. Macmillan, Londen.
Taylor, John (1980), Science and the the supernatural, London, Granada Publishing.
Truzzi, Marcello (1987b), Reflections on ‘Project Alpha’: scientific experiment or conjurer’s illusion. Zetetic Scholar 12, p.73-98.
id. (1980), Science and the Supernatural. Temple Smith, Londen.
Wilson, Colin (1976), The Geller Phenomenon. Aldus Books, Londen. Vertaald als Ratsel Uri Geller, Ulstein, Frankfurt, 1979.

Een uitstekend overzicht van alle boeken en artikelen over Uri Geller, waaronder een groot aantal Engelstalige teksten die op Internet beschikbaar zijn.

Uit: Parariteiten (1988)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Rob Nanninga was hoofdredacteur van Skepter van 2002 tot 2014