Al eerder meegemaakt

Een wetenschappelijke blik op déjà vu

door Ronald Kaptein

Bijna iedereen heeft wel eens het gevoel iets al eerder meegemaakt te hebben, terwijl dat eigenlijk niet kan. Omdat er geen voor de hand liggende verklaring voor déjà vu’s is, heeft het fenomeen zich lang op het terrein van de parapsychologie bevonden. Maar gelukkig heeft de normale wetenschap het fenomeen nu ook opgepikt.

Voor het eerst van je leven ben je in Rome. Je loopt een bar in om een espresso te halen. Plotseling word je getroffen door een overweldigend gevoel van herkenning. Die foto boven de bar, die tafels, de vitrine met broodjes, je hebt het allemaal al een keer eerder gezien. De verbazing maakt snel plaats voor onrust. Het is onmogelijk, je bent hier echt voor het eerst. Toch wijkt het gevoel van herkenning niet.

Zo’n 70 procent van alle mensen heeft wel eens een déjà vu meegemaakt. Aan de ene kant is er het enorm sterke gevoel van herkenning, aan de andere kant vaak de zekerheid dat je het echt voor het eerst ziet. Sommige mensen hebben tijdens een déjà vu zelfs een gevoel van helderziendheid: ze denken precies te weten wat anderen zullen gaan doen of zeggen. Alan Brown (2004), hoogleraar psychologie aan een universiteit in Texas, heeft een uitgebreid overzicht over déjà vu geschreven. Volgens hem mist een déjà vu twee dingen die voor een wetenschappelijke benadering erg belangrijk zijn: een waarschijnlijke oorzaak en een waarneembaar gedrag. Er is bijna nooit aan te geven waardoor een déjà vu wordt veroorzaakt, en het enige wat er aan te meten valt, is meestal de vage, subjectieve omschrijving van degene die de déjà vu ervaart. Het is dus niet zo vreemd dat er in de loop der jaren vele paranormale en onwetenschappelijke verklaringen voor zijn gegeven.

Niet paranormaal, maar ook niet echt wetenschappelijk, zijn de zogeheten psychodynamische verklaringen. De psychodynamica gaat over de wisselwerking tussen bewuste en onbewuste drijfveren, en is ontwikkeld door Sigmund Freud. De meest voorkomende theorie is dat een onverwachte confrontatie met een emotionele situatie angst veroorzaakt. Dit kan bijvoorbeeld komen door onderdrukte herinneringen. Een déjà vu zou dan een mechanisme zijn om die angst te verminderen. Je hebt het al eens meegemaakt, dus is er geen reden om bang te zijn. Hoewel de meeste psychodynamische verklaringen weinig wetenschappelijk zijn, net zoals de meeste van Freuds theorieën, denkt Brown dat ze wel als inspiratiebron kunnen dienen voor wetenschappelijke benaderingen. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat onze hersenen een situatie eerst op een onbewust, emotioneel niveau analyseren, en dat het resultaat daarvan richting geeft aan de daaropvolgende bewuste reactie.

De kans dat paranormale verklaringen op een soortgelijke manier nog nuttig kunnen zijn, lijkt een stuk kleiner. Precognitie, telepathie, reïncarnatie, collectief bewustzijn en astrale projectie – bijna alle parapsychologische verschijnselen zijn al wel eens aangehaald om een déjà vu te verklaren. Omdat veel mensen tijdens een déjà vu het gevoel hebben te weten wat er gaat gebeuren, wordt precognitie (voorschouw) vaak genoemd. Het telepathie-argument zegt dat niet jij, maar iemand anders de situatie al eens eerder heeft meegemaakt. In het geval van reïncarnatie is dat je vroegere zelf, en bij astrale projectie je ‘astrale’ zelf. Déjà vu was ook een belangrijke factor in het werk van Carl Jung, bij zijn theorieën over een collectief bewustzijn. Overbodig te zeggen dat er voor al deze theorieën geen enkel bewijs is. Als déjà vu een paranormaal verschijnsel zou zijn, zou je bovendien verwachten dat het veel vaker voorkomt onder mensen die in het paranormale geloven, maar dat blijkt niet zo te zijn.

100 miljard neuronen

Een verklaring die ver weg verwant is aan reïncarnatie en collectief bewustzijn is die van genetische overerving van herinneringen. En die kan niet meteen als onzin worden afgedaan. Lamarckisme is het idee dat een organisme bepaalde kenmerken die het tijdens het leven heeft vergaard, (genetisch) kan doorgeven aan het nageslacht. Sinds Darwin heeft deze theorie sterk aan populariteit ingeboet. Maar recent onderzoek suggereert dat het wel degelijk mogelijk is. Nätt et al. (2009) hebben bijvoorbeeld laten zien dat als kippen hun gedrag veranderen om beter aan voedsel te kunnen komen, dit deels kan worden doorgegeven aan het nageslacht. Het zou dan gaan om zogeheten epigenetische overerving. Hierbij verandert het DNA zelf niet, maar treden er veranderingen op in de expressie van bepaalde genen. Een ander onderzoek liet zien dat muizen een beter geheugen kregen als ze in een omgeving met veel verschillende voorwerpen opgroeiden, en dat ze dat door konden geven aan hun nageslacht. Ook nageslacht dat door een stiefmoeder was opgevoed had een beter geheugen, waardoor opvoeding als verklaring kon worden uitgesloten.

Maar wil het lamarckisme een verklaring voor déjà vu zijn, dan zouden dus hele herinneringen epigenetisch overgeërfd moeten kunnen worden. Dat is natuurlijk van een hele andere orde dan de overerving van relatief simpele kenmerken bij dieren. Herinneringen zitten ingebed in de complexe structuur van ons brein. Door het versterken en verzwakken van verbindingen tussen vele neuronen kunnen herinneringen worden bewaard of gewist. Het lijkt sterk dat zulke complexe structuren epigenetisch kunnen worden overgeërfd. Ons DNA bevat ruwweg 20.000 genen, maar ons brein wel 100 miljard of meer neuronen. Zelfs de simpelste herinneringen hebben waarschijnlijk wel honderden neuronen nodig om vastgelegd te worden, en het is erg onwaarschijnlijk dat dit genetisch kan worden doorgegeven. Bovendien rijst de vraag waarom het mechanisme dan niet voor nuttiger herinneringen gebruikt wordt. Het onderzoek naar epigenetische overerving staat nog in de kinderschoenen, dus helemaal uit te sluiten is het niet, maar de kans dat een déjà vu wordt veroorzaakt door herinneringen van een voorouder lijkt erg klein.

Een perplex, akelig en verward gevoel

Een wetenschappelijk analyse van het fenomeen déjà vu begint natuurlijk met de vraag wat een déjà vu eigenlijk is. En hier ligt direct een probleem. Het subjectieve karakter van een déjà vu maakt het geven van een goede, duidelijke definitie heel erg lastig. Brown (2004) geeft een lange opsomming van gebruikte omschrijvingen. Die van Cleary et al. (2009) lijkt de lading goed te dekken: ‘Een déjà-vu-toestand betekent dat je een levendig gevoel ervaart dat je iets al eerder hebt meegemaakt, terwijl je weet dat dit niet zo is.’ Anderen wijzen er echter op dat een sterk gevoel van herkenning niet hetzelfde is als het gevoel het zelf al eerder meegemaakt te hebben.

Volgens Funkhouser (1995) is het begrip déjà vu (letterlijk ‘al gezien’) een soort verzamelterm geworden voor allerlei gebeurtenissen waarbij een vreemd soort herkenning een rol speelt. Hij heeft dan ook voorgesteld om het begrip déjà vu los te laten en te vervangen door drie andere ‘déjà’s’. De déjà vecu (al meegemaakt) is daarvan de belangrijkste, en is wat de meeste mensen déjà vu zouden noemen. Het is het het sterke gevoel het zelf al eens meegemaakt te hebben. Een déjà vecu is zeer gedetailleerd, gaat vaak vergezeld van precognitie en wordt nog jaren onthouden. De twee andere déjà’s die Funkhouser voorstelde, zijn déjà senti (al gevoeld) en déjà visité (al bezocht). Een déjà senti wil zeggen dat het eigen gevoel als het ware herkend wordt, dat het al eens eerder gevoeld is. Een déjà visité, volgens Funkhouser zeldzamer dan de andere twee déjà’s, gaat puur om een gevoel van herkenning van de locatie, en niet van de hele situatie.

Helaas zijn er tot nu toe weinig wetenschappers die proberen een onderscheid te maken. Niet dat Funkhouser per se gelijk heeft, maar hij is een van de weinigen die nagedacht heeft over wat een déjà vu nu precies is. En voor zo’n onduidelijk, subjectief verschijnsel is dat essentieel. Moulin et al. (2005) hebben het wel over déjà vecu, maar zij gebruiken daarnaast nog wel steeds het begrip déjà vu, wat slechts een vaag gevoel van herkenning zou zijn. De meeste onderzoekers hebben het nog steeds over het déjà vu, zonder dat ze zich bewust lijken te zijn van de ambiguïteit van dat begrip.

Er zijn meer problemen die met de definitie te maken hebben. Er wordt bijvoorbeeld vaak beweerd dat de affectieve component van een déjà vu ervaring het belangrijkst is, en niet enkel het gevoel van herkenning. Een echte déjà vu zou meestal gepaard gaan met een perplex, akelig en verward gevoel. In laboratoriumexperimenten naar déjà vu, waarover later meer, wordt echter vaak enkel het gevoel van herkenning eruit gelicht, mede omdat een echte déjà vu nauwelijks op te wekken lijkt. De enige manier om echte, spontane déjà vu’s te onderzoeken is door middel van vragenlijsten of het verzamelen van anekdotische omschrijvingen.

Meer ervaringen

Nathaniel Hawthorne beschrijft in zijn boek Our Old Home (1863) bijvoorbeeld hoe hij een déjà vu kreeg bij het zien van een voor hem onbekend kasteel. Maar hij herinnert zich later dat hij al eens een gedetailleerde omschrijving van het kasteel heeft gelezen, en dat de déjà vu waarschijnlijk daardoor werd veroorzaakt. Ook zijn er anekdotes van soortgelijke verschijnselen veroorzaakt door andere media zoals foto’s of televisie, en door vergeten jeugdherinneringen.

Vooral uit vragenlijsten is veel informatie te halen. Déjà vu’s blijken bijvoorbeeld sterk af te nemen met leeftijd. Ook blijkt er een verband met opleiding te zijn: hoe hoger opgeleid, hoe meer déjà vu’s. Mensen die regelmatig reizen lijken vaker een déjà vu te hebben dan mensen die nauwelijks reizen. Ook lijkt er een relatie tussen dromen en déjà vu: mensen die hun dromen goed onthouden, hebben vaker een déjà vu. Het effect van opleiding, reizen en dromen klinkt logisch: alle drie leiden ze tot meer ervaringen, dus tot meer herinneringen, en dus tot een grotere kans dat je iets al eens eerder hebt gezien maar het vergeten bent.

Het effect van leeftijd is lastiger, en heeft ook iets paradoxaals. Ten eerste neemt de frequentie van déjà vu’s af met leeftijd. Oude mensen hebben dus minder déjà vu’s dan jonge mensen. Maar het percentage mensen dat zegt ooit wel eens een déjà vu gehad te hebben neemt ook af met leeftijd, en dat lijkt onmogelijk. Oude mensen zijn natuurlijk ook jong geweest. Brown (2004) noemt drie mogelijke oorzaken voor deze paradox. Het kan zijn dat déjà vu’s vooral op jonge leeftijd voorkomen en later vergeten worden. Daarnaast kan het zo zijn dat oudere mensen niet zo graag toegeven dat ze wel eens déjà vu’s hebben. Ten slotte kan het zo zijn dat in de loop der jaren déjà vu een meer geaccepteerd verschijnsel is geworden. Er zijn inderdaad aanwijzingen dat het aantal mensen dat zegt wel eens een déjà vu te hebben meegemaakt, de laatste decennia is toegenomen.

Brown noemt ook enkele mogelijke verklaringen voor het afnemen van de déjà-vu-frequentie met leeftijd. Het zou kunnen dat oudere mensen toleranter zijn voor onduidelijke, vage ervaringen, waardoor een déjà-vu-gevoel zonder na te denken opzij wordt geschoven of helemaal niet meer optreedt. Ook doen oudere mensen meestal minder vaak nieuwe dingen en leven ze meer op routine. Hierdoor komen ze minder snel in situaties terecht die een déjà vu zouden kunnen veroorzaken.

Herkenning zonder herinnering

De anekdotes en resultaten van vragenlijsten lijken erop te wijzen dat déjà vu’s met het geheugen te maken hebben. Mensen hebben de plek toch al eens gezien, of er op een andere manier kennis van genomen, maar kunnen de bron van die herinnering niet meer bovenhalen. De herinnering bestaat in dat geval wel degelijk. Maar er zijn ook andere verklaringen mogelijk. Déjà vu’s blijken bijvoorbeeld regelmatig voor te komen bij mensen met epilepsie, wat er op lijkt te wijzen dat déjà vu’s veroorzaakt worden door een storing in de hersenen.

Brown (2004) heeft vele mogelijke oorzaken geïnventariseerd en verdeeld in vier categorieën: geheugeneffecten, tweevoudige verwerking, neurologische storingen en dubbele waarnemingen. Maar strikt genomen zijn neurologische storingen eigenlijk geen aparte categorie. Ook voor andere verklaringen is vaak een storing of verandering in het brein nodig. Daarnaast is de bewering dat déjà vu’s ontstaan door storingen in het brein nog geen verklaring. Het moet ook duidelijk worden hoe een verstoring, bijvoorbeeld bij epilepsiepatiënten, tot een déjà vu kan leiden.

Tweevoudige-verwerkingsverklaringen gaan ervan uit dat perceptuele informatie verwerkt wordt via twee gescheiden processen die normaal parallel lopen. Een storing in één of beide processen kan leiden tot een déjà vu. Vaak gaat het hier over herinnering versus herkenning. Met herinnering wordt de feitelijke identificatie van het geheugenfragment bedoeld. Daarnaast is er herkenning, wat duidt op het gevoel dat je iets kent, zonder dat je het per se kunt plaatsen. Herkenning is dus veel meer een gevoelskwestie, herinnering een cognitieve kwestie. Als het herinneringsproces om wat voor reden dan ook verstoord is, kan er herkenning zonder herinnering optreden. Een déjà vu dus.

Ten slotte is er nog de theorie van de dubbele waarneming. De gedachte daarvan is dat een bepaalde situatie eerst heel kort of onbewust kan worden waargenomen, bijvoorbeeld doordat we snel afgeleid worden of doordat we onze aandacht in eerste instantie op een detail van de situatie richten. Als we daarna de volledige aandacht op de hele situatie richten, hebben we het sterke gevoel dat we het al eens eerder gezien hebben. Dat is ook zo, alleen was dat slechts enkele ogenblikken eerder.

Op het puntje van de tong

Anne Cleary, een psycholoog verbonden aan de Colorado State University, heeft veel onderzoek gedaan naar geheugenverklaringen. Voordat ze naar déjà vu’s ging kijken, deed ze al onderzoek naar puntje-van-de-tong-effecten (zie bijvoorbeeld Cleary, 2006), het sterke gevoel dat je iets weet zonder dat je erop kunt komen. Dit is net zoals déjà vu een geval van herkenning zonder identificatie, alleen zijn puntje-van-de-tong-effecten veel minder indrukwekkend en ontberen ze het verwarrende gevoel. Het is slechts een kwestie van er niet op kunnen komen.

In veel van Cleary’s experimenten moesten proefpersonen eerst een aantal woorden, antwoorden, gezichten of andere afbeeldingen bestuderen. Daarna, in de testfase, moesten ze van bepaalde woorden of afbeeldingen zeggen of ze die al eerder hadden gezien, of dat ze het antwoord op een vraag wisten. Het blijkt dat het eerder gezien hebben van een woord of afbeelding de kans vergroot dat de proefpersonen zeggen dat ze het wel herkennen, maar het zich niet herinneren. Ook moesten proefpersonen aangeven of ze een déjà vu of een puntje-van-de-tong-gevoel hadden bij het zien van een woord of afbeelding. Dat gebeurde regelmatig, maar was niet afhankelijk van het al dan niet eerder gezien hebben van een woord of afbeelding.

In een ander experiment (Cleary et al., 2009) was een deel van de afbeeldingen in de testfase vervangen door afbeeldingen die qua configuratie leken op eerdere afbeeldingen, maar niet hetzelfde waren. Een tekening van een landingsbaan met een vliegtuigje erboven werd bijvoorbeeld vervangen door een tekening van een libelle boven een rechte sloot. Verrassend genoeg bleek de kans op een déjà vu wel groter als een tekening alleen maar leek op een eerder geziene tekening. Volgens Cleary is er dus een grotere kans op een déjà vu bij nieuwe, op oude lijkende situaties, dan bij situaties die al in het geheugen liggen opgeslagen.

Meer dan honderd keer

Cleary’s resultaten zijn erg interessant, maar er kleven wel enkele bezwaren aan. Het puntje-van-de-tong-gevoel komt vaak voor in het dagelijks leven, maar een déjà vu niet. Een déjà vu is veel meer dan alleen maar herkenning zonder herinnering. Het is vooral het onwerkelijke gevoel iets al exact eerder meegemaakt te hebben, terwijl je weet dat het niet kan. Hoewel de proefpersonen voor het experiment wel een definitie van déjà vu te zien krijgen, is het nog maar zeer de vraag of ze die wel strikt gehanteerd hebben tijdens het experiment. Daarnaast moesten proefpersonen tijdens een experiment soms wel meer dan honderd keer aangeven of ze een déjà-vu-gevoel hadden of niet, wat natuurlijk de kans sterk vergroot dat ze zo nu en dan ja zullen zeggen.

De kans is dus aanwezig dat de proefpersonen van Cleary een déjà vu verward hebben met een sterk gevoel iets te weten waar je niet op kunt komen. Dat effect, in het Engels ook wel ‘feeling-of-knowing’ genoemd, is wel vaker onderzocht. Modirrousta en Fellows (2008) hebben bijvoorbeeld onderzoek gedaan aan mensen met schade aan de prefrontale cortex. Tijdens experimenten waarbij ze zich namen bij foto’s moesten herinneren, bleek dit ‘feeling-of-knowing’ bij de patiënten erg afwijkend in vergelijking met normale proefpersonen. In een ander onderzoek (Schnyer et al., 2005) is met behulp van fMRI aangetoond dat de prefrontale cortex ook bij gezonde proefpersonen een grote rol speelt bij dit gevoel. Maar nogmaals: het gevoel iets te weten is nog lang geen déjà vu, het lijkt waarschijnlijk meer op het puntje-van-de-tong-gevoel.

Ook de dubbele-waarneming-hypothese gaat uit van een echte waarneming als oorzaak voor een déjà vu, alleen ligt die waarneming slechts een ogenblik voor de déjà vu. Alan Brown heeft hier zelf recent een interessant onderzoek naar gedaan (Brown en Marsh, 2009). Hij liet proefpersonen in een experiment eerst heel kort, zo’n 35 milliseconden, een symbool te zien. Direct voor en na dit symbool werden er ook nog eens afbeeldingen getoond om het symbool te maskeren. Proefpersonen hadden dus niet of nauwelijks de tijd om dit symbool bewust waar te nemen. Na dit eerste symbool werd er een tweede symbool getoond, en proefpersonen moesten daarvan aangeven of ze het ooit al eens eerder hadden gezien, voor het experiment. Soms waren de twee symbolen hetzelfde, en soms niet. Als ze hetzelfde waren, werd door proefpersonen vaker aangegeven dat ze het ooit al eens eerder hadden gezien. De helft van de proefpersonen gaf achteraf aan dat ze tijdens het experiment een déjà vu hadden gehad. Het is natuurlijk opnieuw de vraag of het hier om echte déjà vu’s gaat, maar omdat er bij dit experiment niet eerst iets bestudeerd hoefde te worden, lijkt de kans dat het ook hier om puntje-van-de-tong-achtige effecten gaat een stuk kleiner.

Gefantaseerde verhalen

Maar wat als een déjà vu niet veroorzaakt wordt door een echte, gedroomde of op een andere manier verkregen herinnering of waarneming? Ook daar zijn vele verklaringen voor geopperd. Het brein is een zeer complex geheel, en het zou helemaal niet vreemd zijn als daar een keer iets misgaat. Er is bijvoorbeeld geopperd dat de processen van het opslaan en ophalen van herinneringen verstoord kunnen worden. Hierdoor zou een net opgeslagen herinnering per ongeluk aangezien kunnen worden voor een net opgehaalde herinnering, waardoor een déjà vu ontstaat. Ook zou er een vertraging kunnen optreden in een van de meerdere paden waarlangs informatie verwerkt wordt. Als alle paden dan weer samenkomen, zou de vertraging een gevoel van opnieuw waarnemen, en dus van herkenning kunnen veroorzaken.

De meest genoemde hersengerelateerde hypothese is echter die van de onafhankelijkheid van herkenning en herinnering. Er zijn inderdaad veel aanwijzingen dat deze scheiding in het brein aanwezig is. Aggleton en Brown (2006) geven een goed overzicht van het onderzoek op dit gebied. Zo blijkt de hippocampus essentieel te zijn voor herinnering, maar niet voor herkenning. De peririnale cortex, een deel van de temporale kwab, blijkt juist belangrijk te zijn voor herkenning. De herkennings- en herinneringssignalen komen vervolgens samen in de prefrontale cortex. Aggleton en Brown wijzen op de aanwijzingen die er zijn dat herkenning noodzakelijk is voor herinnering. Er is echter ook een patiënt bekend wiens peririnale cortex is weggehaald, en waarbij het herkenningsvermogen wel, maar het herinneringsvermogen niet is aangetast. Los hiervan zijn er inmiddels dus veel aanwijzingen dat herkenning en herinnering deels gescheiden hersenprocessen zijn. Normaal lopen deze processen natuurlijk parallel, maar een verstoring zou een déjà vu kunnen veroorzaken.

Chris Moulin, neuropsycholoog aan de universiteit van Leeds, is ook voorstander van deze theorie. Hij beschrijft onder andere twee patiënten met aandoeningen aan de temporale kwab (Moulin et al., 2005). Deze patiënten hebben een continu gevoel alles al eens meegemaakt te hebben. Ze hebben echter ook, zoals de onderzoekers het noemen, ‘een gevoel van het zelf in het verleden’. Ze noemen het daarom een déjà vecu, en geen déjà vu. Het bijzondere van deze patiënten is dat ze hun déjà vecu continu onderbouwen met gefantaseerde verhalen. Een van de patiënten beweerde bijvoorbeeld dat hij drie keer met dezelfde vrouw was getrouwd, op verschillende plekken in Europa. Moulin en collega’s denken dat de déjà vecu’s ontstaan doordat bepaalde herinneringen geactiveerd worden, maar dat die het bewustzijn niet halen. Ze veroorzaken echter wel de ervaring van herinnering, waardoor er een déjà vecu ontstaat. Déjà vu wijten ze daarentegen aan de activatie van herkenning, zonder dat de bijbehorende herinnering het bewustzijn haalt.

Haken en ogen

Moulin heeft samen met een promovendus (O’Connor et al., 2008) nog op een heel andere manier onderzoek naar déjà vu gedaan, namelijk door middel van hypnose. Een groep proefpersonen deed eerst een spelletje, en kreeg daarna onder hypnose de opdracht dit spelletje te vergeten. Een tweede groep deed geen spelletje, maar hen werd onder hypnose wel gesuggereerd dat het spel bekend aan zou voelen. Later kregen alle proefpersonen het spelletje weer te zien, waarna bleek dat de mensen uit de eerste groep de meeste déjà-vu-gevoelens kregen. De onderzoekers zien in hypnose een veelbelovende manier om déjà vu’s in het laboratorium op te wekken, en er zo veel meer onderzoek naar te kunnen doen. Maar het is natuurlijk de vraag of je zo niet het ene probleem inwisselt tegen het andere. Hypnose is natuurlijk ook geen oncontroversieel onderwerp, en bovendien is onbekend of een opgewekte déjà vu wel vergelijkbaar is met een echte, in het dagelijks leven voorkomende déjà vu.

Uit alle onderzoeken wordt in ieder geval duidelijk dat aan laboratoriumonderzoek naar déjà vu’s nog veel haken en ogen zitten. Zijn het wel dezelfde déjà vu’s als in het dagelijks leven? Zijn het überhaupt wel déjà vu’s? Worden proefpersonen beïnvloed door de experimentele omstandigheden? Tot een algemeen geaccepteerde verklaring hebben ze in ieder geval nog niet geleid. Al met al zou je kunnen zeggen dat het onderzoek veel interessants heeft opgeleverd, maar nog geen antwoorden. Ook kan de zoektocht naar hét déjà-vu mechanisme een misleidende zijn: misschien kunnen déjà vu’s wel op vele manieren veroorzaakt worden. Wat in ieder geval wel duidelijk is geworden, is dat de parapsychologische verklaringen overbodig zijn. Er zijn genoeg wetenschappelijk verklaringen die vele malen geloofwaardiger zijn, ook al zijn er nog geen echte antwoorden.

Literatuur

Aggleton, J. P. en Brown, M. W. (2006). Interleaving brain systems for episodic and recognition memory. Trends in Cognitive Sciences, 10(10):455–463.

Brown, A. S. (2004). The déjà vu experience. Psychology Press, New York.

Brown, A. S. en Marsh, E. J. (2009). Creating illusions of past encounter through brief exposure. Psychological Science, 20(5):534.

Cleary, A. M. (2006). Relating familiarity-based recognition and the tip-of-the-tongue phenomenon: Detecting a word’s recency in the absence of access to the word. Memory & Cognition, 34(4):804.

Cleary, A. M., Ryals, A. J., en Nomi, J. S. (2009). Can déjà vu result from similarity to a prior experience? support for the similarity hypothesis of déjà vu. Psychonomic Bulletin & Review, 16(6):1082.

Funkhouser, A. (1995). Three types of déjà vu. Scientific and Medical Network Review, 57:20–22.

Modirrousta, M. en Fellows, L. K. (2008). Medial prefrontal cortex plays a critical and selective role in ’feeling of knowing’ meta-memory judgments. Neuropsychologia, 46(12):2958–2965.

Moulin, C. J. A., Conway, M. A., Thompson, R. G., James, N., en Jones, R. W. (2005). Disordered memory awareness: recollective confabulation in two cases of persistent déjà vecu. Neuropsychologia, 43(9):1362–1378.

Nätt, D., Lindqvist, N., Stranneheim, H., Lundeberg, J., Torjesen, P. A., en Pizzari, T. (2009). Inheritance of acquired behaviour adaptations and brain gene expression in chickens. PLoS ONE, 4(7):e6405.

O’Connor, A. R., Barnier, A. J., en Cox, R. E. (2008). Déjà vu in the laboratory: A behavioral and experiential comparison of posthypnotic amnesia and posthypnotic familiarity. International Journal of Clinical and Experimental Hypnosis, 56(4):425–450.

Schnyer, D. M., Nicholls, L., en Verfaellie, M. (2005). The role of VMPC in metamemorial judgments of content retrievability. Journal of Cognitive Neuroscience, 17(5):832–846.

 Uit: Skepter 22.2 (2009)

Vond u dit artikel interessant? Overweeg dan eens om Skepsis te steunen door donateur te worden of een abonnement op Skepter te nemen.

Steun Skepsis

Ronald Kaptein is wetenschapsjournalist.